maandag 2 juni 2014

Nieuwe Maan

De nacht dat ik geboren werd was het duister. Er was geen enkel licht want het was nieuwe maan. Mijn ouders zagen het als een teken aan de wand. Ze hadden zitten zinnen op een betekenisvolle naam maar hadden geen definitieve keus kunnen maken. Toen ze de maanloze hemel zagen wisten ze op slag wat mijn naam moest zijn, Luna. Met de keuze voor die naam werd mijn lot bezegeld.

Hoewel het al even geleden is, herinner ik het mij als de dag van gisteren. Het was de eerste nieuwe maan na mijn vijftiende verjaardag toen hij voor het eerst tegen mij sprak.
Ik zat op mijn kamer huiswerk te maken. Omdat mijn broertje er nogal een handje van had ’s avonds zijn muziek hard te zetten had ik een koptelefoon op waar mijn eigen favoriete muziek uitklonk zodat ik mij goed kon concentreren. Gedachteloos zong ik de teksten mee terwijl ik ondertussen een hoofdstuk aardrijkskunde probeerde te lezen. Plots schrok ik op. Het leek wel of iemand mij riep. Snel deed ik mijn koptelefoon af en luisterde of mijn moeder mij riep. Het bleef stil. Waarschijnlijk had ik me het verbeeld. Ik probeerde me weer in mijn aardrijkskundeboek te verdiepen maar het lukte niet meer me te concentreren. Dan maar gaan slapen.
Ik ruimde mijn schoolboeken op en liep naar de badkamer. Plots hoorde ik het weer. Een stem die mijn naam noemde. Het was duidelijk niet mijn moeder. Haar stem hoorde ik van beneden komen en deze stem had geklonken alsof hij van iemand kwam die vlak achter me stond. Schichtig keek ik om me heen maar ik zag niemand. Het viel me op dat het voor de rest op de bovenverdieping helemaal stil was. Er kwam zelfs geen enkel geluid van mijn broertjes kamer. Dat was raar. Hij had altijd zijn radio aan staan. Zelfs als ik midden in de nacht nar de badkamer liep hoorde ik muziek uit zijn kamer komen. Hij zou toch geen geintje met mij uithalen?
Zachtjes liep ik naar zijn kamerdeur. Ik stond even stil en luisterde aandachtig. Nee, er kwam echt geen enkel geluid van de andere kant. Ik gooide de deur open en stapte zijn kamer binnen. “Ha! Ik weet wat je doet!” Verschrikt en vooral heel erg slaperig keek mijn broertje me aan. En in een oogopslag wist ik dat hij mij niet in de maling had proberen te nemen. Hij was ziek. Dat verklaarde ook waarom de muziek uit stond. Zo af en toe had mijn broertje knallende koppijn en kon hij geen geluid verdragen.
Ik bood mijn excuses aan en liep terug naar de badkamer. Ik pakte mijn tandenborstel, deed er wat tandpasta op, stopte de borstel in mijn mond en keek in de spiegel. Van schrik liet ik de tandenborstel vallen. Er stond iemand achter me! Snel draaide ik me om. Niets. Er stond helemaal niemand. Ik was gek aan het worden. Ik wist het zeker. Ik hoorde stemmen die er niet waren, ik zag mensen die er niet waren. Geen twijfel mogelijk, ik draaide door.
Ik probeerde mezelf te kalmeren en ging naar bed. Na lang woelen viel ik eindelijk in slaap. Midden in de nacht werd ik met een schok wakker. Iemand riep me. Iemand in mijn kamer sprak tegen me en maakte me wakker! Ik keek om me heen en zag hem. Met zijn armen over elkaar tegen de muur geleund keek hij mij indringend aan. Zijn dwingende blik maakte het mij onmogelijk iets te doen. Schreeuwen lukte niet. Uit bed komen evenmin. Zijn wil had mijn fysieke vermogens onder controle. Goedkeurend knikte hij. “Jij bent het. Jij gaat de belangrijkste persoon in mijn leven worden. En ik in het jouwe.” Na deze woorden was hij verdwenen. Onzichtbaar geworden in de donkere, maanloze nacht.

De volgende dag werd ik doodziek wakker. En elke volgende dag verslechterde mijn gezondheid. Ik bleek een ernstige, chronische bloedarmoede te hebben waardoor ik weinig energie had en zeer bleek werd. Tegelijkertijd ontwikkelde ik een zogenaamde ‘vollemaansgezicht’ door een afwijkende hormoonspiegel. Ik zag er verschrikkelijk uit. Ik voelde me verschrikkelijk. En er begonnen de meest verschrikkelijke verhalen rond te gaan. Ik zou overdag zo moe zijn omdat ik ’s nachts op pad was. Ik zou ’s nachts gezien zijn terwijl ik joelend en jankend op ‘onschuldige, maagdelijke meisjes’ zou hebben gejaagd. Ik zou een vampier zijn geworden en een gebrek aan vers bloed hebben. En omdat ik aangestuurd zou worden door de volle maan zag ik eruit als een grote, oplichtende maan. En ik was natuurlijk niet zomaar een maangestuurd, bloeddorstig wezen geworden. Ik was zo geboren. Daarom hadden mijn ouders mij Luna genoemd, als eerbetoon aan een heidens wezen waar ze mij aan hadden geofferd.
Deze verhalen waren natuurlijk verre van waar en nergens anders op gebaseerd dan mijn onnatuurlijke uiterlijk. En ze kwetsten mij. Hoe konden mensen dat van mij denken? Waarom zouden ze zulke rare dingen over mij zeggen? Waarom meden mensen mij sinds ik dat bleke vollemaansgezicht had? Zouden ze bang zijn dat het besmettelijk zou zijn? Ik voelde mij een paria. Maar uiteindelijk went alles. Het interesseerde me steeds minder wat andere mensen van mij zeiden. Want elke maanloze nacht kwam hij bij me. Hij keek hele nachten naar me. Door zijn blik alleen al voelde ik me mooi. En daar kwamen dan nog zijn vleiende woorden bij. Hij liet me waarlijk geloven dat ik het meest mooie levende wezen op aarde was. Hij was een geboren charmeur. En hij had gelijk gekregen. Hij was de meest belangrijke persoon in mijn leven geworden. Toen ik hem dat vertelde keek hij me met een trieste blik aan. “Ik geloof je niet.”, was alles wat hij zei.

De volgende nieuwe manen bleef hij weg. Ik was intens verdrietig. Wat deed ik fout? Waarom geloofde hij mij niet? Na drie maanden schreeuwde ik in pure wanhoop uit: ”Hoe kan ik laten zien dat je de belangrijkste persoon in mijn leven bent? Ik wil niet nog langer zonder je. Vertel me wat ik moet doen. Wanneer geloof je mij?”

Die nacht droomde ik over hem. Toen ik wakker werd was ik kotsmisselijk, nat van het zweet en vol walging. Wat hij van mij vroeg was afschuwelijk. Wat hij wilde was ondenkbaar. De voorwaarden voor zijn liefde tartten elk voorstellingsvermogen. Maar het meest verschrikkelijke was nog wel dat ik wist dat ik al zijn eisen een voor een zou uitvoeren. Ik wilde liever mezelf nooit meer in de spiegel aan kunnenkijken dan hem verliezen. En dat was de meest afschuwelijke gedachte die ik ooit had gehad.

De jaren die volgden was ik geen enkel nieuwe maan-nacht meer thuis. .Mijn ouders waren alle grip op mij kwijt. En ik alle grip op de realiteit. Ik zwierf op straat. Ik zoop, ik spoot en ik slikte alles wat me werd aangeboden. Want dat was wat hij mij had opgedragen. Ik stal, ik loog, ik bedroog, want dat was wat hij van mij verlangde. Ik had seks met elke persoon die dat met mij wilde omdat hij me had gevraagd geen seks te weigeren. Eigenwaarde had ik niet meer. Alles wat ik deed was om zijn wensen en verlangens te vervullen. Ik ging heel ver in mijn behoefte hem te behagen.
Ik ging zelfs elke nieuwe maan op jacht naar  meisjes met blozende appelwangetjes. Hij verafschuwde de gezondheid die dat soort meisjes uitstraalden en eiste van mij dat ik er elke nieuwe maan een aan hem offerde. Ik mocht ze niet zomaar vermoorden. Nee, ze moesten ritueel geofferd worden. Dus met veel seks, bloed en wreedheid.
De eersten vervulden mij met afschuw. Bij de vierde of vijfde merkte ik dat het geweld en de gruwelijkheden mij hadden afgestompt, hun leed raakte mij niet meer. Het zal bij de zeventiende zijn geweest dat ik plots weer iets voelde bij het uitvoeren van zijn wrede opdrachten. Een soort opwinding. Een vervulling van een behoefte. Het gaf mij voldoening het onbenullige kind te kwetsen. De pijn die de martelingen haar deden schonken mij genot. En het moment dat ze eindelijk stierf bracht mij in extase. Ik had mij nog nooit eerder zo machtig, zo sterk en zo prachtig gevoeld. Ik was onoverwinnelijk. Ik was een godin! En ik wist dat dit het bewijs was dat ik niet zonder hem kon. Ik had hem nodig om dit deel van mijn ziel te zien. Ik had hem nodig om mijn duistere kant te erkennen. Ik had hem nodig om mijn ware ik te ontwikkelen. Plots wist ik waarom hij de belangrijkste persoon in mijn leven was. Hij had mij gezien voor wie ik waarlijk was.

Met dit besef kwam ook de nieuwsgierigheid wat ik hem dan te bieden had. Had hij het geweld wat ik hem verschafte nodig? Waren het de offers die hem voldoening schonken? Of was er een andere reden dat ik de belangrijkste persoon in zijn leven zou worden?

Nog vele maanden liet hij mij in het ongewisse. Maanden waarin ik verder en verder van een aanvaardbaar leven geraakte. Ik maakte mij meer en meer los van het meisje wat ik ooit was geweest. Ik verbrak het contact met mijn familie.  Ik vertrok uit de stad waar ik was opgegroeid. Ik leefde mijn goddeloze bestaan tussen de andere door god en mensheid verlaten wezens. Alles voor hem.

Veel mensen zijn bang voor de wezens van de volle maan. Zij vrezen de verhalen over weerwolven en vampiers. Ik weet dat er groter gevaar schuilt in de maanloze nachten. Het draagt het duister in zich, net als ik. Morgen is het nieuwe maan. Morgen zal ik mijn belangrijkste taak vervullen. Morgennacht zal ik het leven schenken aan hem. Mijn zoon, mijn eigen demon, het ultieme kwaad. De afwezigheid van het licht.


zaterdag 19 april 2014

De man en het hondje

Het was al weer veertien jaar geleden dat ze het kreng hadden gevonden in het bos. Hij kon het zich nog als de dag van gisteren herinneren. Het was een van de laatste keren geweest dat ze samen in het bos hadden gelopen. De gezondheid van zijn vrouw was al een tijd niet meer goed dus toen het mooi, rustig herfstweer was en ze zich fit voelde hadden ze hun kans gegrepen en waren naar het bos gereden.
Het was rustig in het bos. Ze hadden gekozen een korte route te lopen met onderweg genoeg bankjes om even uit te rusten en te genieten van het uitzicht. Bij een van die bankjes had het hondje gezeten. Vastgebonden aan de afvalbak. De aanblik van het diertje had hen geschokt. Het was duidelijk verwaarloosd en ondervoed. Zijn vrouw had hem aangekeken en hij had het meteen geweten. Verzetten was zinloos, vanaf dat moment hadden ze een huisdier.

Het hondje, door hem steevast ‘mormel’ genoemd, knapte snel op en groeide uit tot een levendig en speels diertje. Zijn vrouw was verzot op het diertje en ook hijzelf raakte aan het beestje gehecht. Helaas mocht zijn vrouw maar kort genieten van het hondje. Al na enkele maanden overleed ze.
Na haar dood viel de man in een diep zwart gat. Na zesenvijftig jaar lief en leed te hebben gedeeld, stond hij er nu alleen voor. Het was dat hij haar beloofd had goed voor Mormel te zorgen, anders was hij volledig verpieterd. Nu moest hij vier keer op een dag dat beest uitlaten, waardoor hij onder de mensen kwam. Hij kwam altijd wel iemand tegen die een praatje met hem maakte.

Hij keek eens naar Mormel die lekker in zijn mand lag. Ook bij het trouwe beestje begonnen de jaren hun sporen na te laten. Mormel was een heel rustig geworden. Hij lag tegenwoordig de hele dag in zijn mand. Lopen kon het arme dier nog maar nauwelijks. Hij droeg het naar het park, ging op een bankje zitten, zette het diertje op de grond zodat het zijn behoeftes kon doen en maakte een praatje met de mensen die voorbij kwamen. Het was trouwens weer hoog tijd voor een wandelingetje.
Hij deed Mormel de riem om en liep met het diertje in zijn armen naar het bankje. Het beestje begon wat te stinken. Hij moest het straks als ze thuis waren maar eens in bad doen.
Hij zat nog maar net op het bankje toen er twee politieagenten bij hem kwamen staan. Ze spraken hem vriendelijk aan en vroegen hoe het met zijn hondje ging. Daarna vroegen ze hem waar hij woonde. Hij wilde antwoord geven, maar wist het even niet meer. Hoe kon dat nou? Hij wist toch wel waar hij woonde? Hij haalde zijn portemonnee uit zijn zak en rommelde er eens in. Hier zat vast wel iets in waar zijn adres op stond. Er zat niet veel in zijn portemonnee, enkel een handgeschreven kaartje. Hij gaf dit aan de agenten. De agent bekeek het kaartje eens en las het toen aandachtig door. Toen hij klaar was, slikte hij even en gaf het kaartje aan de andere agent. Deze keek met een schuin oog naar zijn collega en las toen zelf het kaartje.

Beste lezer,

U bent nu in het gezelschap van een oudere man, mijn allerliefste opa. Sinds zijn hondje is overleden is hij af en toe in de war en dwaalt dan door de buurt. Helaas kan ik niet voltijd voor hem zorgen en zijn zelfredzaamheid is te groot om hem in een zorghuis te mogen plaatsen. Zou U opa naar onderstaand adres willen brengen? De sleutel van het huis zit in zijn rechter broekzak. Als U ook onderstaand nummer belt kom ik direct, zodat U opa niet alleen achter hoeft te laten.

Bij voorbaat wil ik U hartelijk danken.

p.s. Vergeet niet het knuffelhondje wat aan de riem zit mee te nemen. Zonder dit speelgoeddier raakt opa in paniek.


Ook de tweede agent moet even slikken. Hij pakt zijn telefoon en toetst een nummer in. “Hallo mevrouw, wij hebben uw opa een behoorlijk eind van huis aangetroffen. We zullen zorgen dat  hij veilig en wel weer thuiskomt.”