Zo hard als haar benen haar kunnen dragen holt Gibby
naar de deur. In paniek kijkt ze over haar schouder. Achter haar ziet ze een
stroom aan rood, groen en gouden pakpapier. Er vliegen strikken heen en weer. Met
golven tegelijk vallen de pakjes van de inpakmachine. De machine ratelt en
knarst terwijl er meer en meer pakjes van de lopende band vallen.
Wanneer ze weer voor zich kijkt ziet ze een groot rood vlak
opdoemen. Terwijl ze probeert af te remmen weet ze dat ze niet meer op tijd
stil zal staan. Ze slaat haar handen voor haar ogen en maakt zich op voor de
klap van de botsing.Vlak voor haar lichtje uit gaat hoort ze: “Ho Ho Ho, wat gebeurt
hier?”
O nee, de kerstman! Dat kan er ook nog wel bij. Dit betekent
vast dat ze haar koffers kan pakken en terug moet naar het elvenbos. Dat saaie,
groene, elvenbos.
Al zo lang als ze zich kan herinneren droomt Gibby van een leven op de Noordpool. Tijdens het bloemen verzamelen mijmert ze over het maken van ijsbloemen. Liggend in het gras fantaseert ze over duizenden sterren aan een pikzwarte hemel. Bij het schilderen van de herfstkleuren dwalen haar gedachten af naar de schilderachtige kleuren van het poollicht. Bij het ophangen van de spinnenwebben in de dauw stelt ze zich voor dat ze sprookjesachtige kerstversieringen aan het maken is. Tijdens alle klusjes dagdroomt ze over sneeuwpoppen maken, schaatsen, warme chocomelk drinken. Over glitter en kitscherige dorpjes en overal lichtjes in donkere dagen. De tot leven gekomen idylle.
Het moment dat Gibby de oproep van de kerstman in haar
lokale elvenkrant zag staan wist ze dat haar droom op het punt van uitkomen stond.
Werken en wonen op de plek van haar dromen. Mooier kan het niet worden.
En daar ligt ze nu. Knock-out op de vloer van de cadeautjesverpakfabriek.
Is dit het einde van haar tijd op de Noordpool? Dat zal vast want dit is niet
het eerste ongelukje wat haar overkomt. Ze heeft de zuurstokkoker laten
overkoken waardoor er drie dagen later nog elven roze suiker van het plafond
stonden te steken. De chocoladesneeuwpoppen die Gibby heeft gemaakt zijn zo
hard dat de tandenfee erover heeft geklaagd dat er zoveel tanden afbreken dat
ze haar werk nauwelijks meer aan kan. Na het kerstkransen bakken heeft de
bakkerij twee dagen blauw gestaan van de rook. En nu heeft ze de inpakmachine
laten ontploffen.
Huilend komt Gibby weer bij bewust zijn. Dit was het
dan. Het einde van haar droom. En ze is hier nog niet eens lang genoeg om ook
maar één van haar droombeelden tot leven te zien komen.
“Ho ho ho, waarom die tranen?” Oja, de kerstman, die is er ook nog. Gibby begint nog harder te snikken. Grote dikke snottebellen jojoën op de maat van de gierende uithalen aan haar knalrode neus. Hortend en stotend vertelt ze alles wat gebeurt is aan de kerstman. Over de teleurstelling van de hoofdelf dat ze zo druk was met het inkleuren van ideeën voor nieuwe chocolaatjes dat ze helemaal vergat op tijd de chocolade van het vuur te halen en in de mallen te doen. Over de bakkerself die hoofdschuddend de puinhoop in zijn bakkerij overzag terwijl Gibby de rook om haar hoofd niet zag omdat ze te druk was met sneeuwsterren tekenen in de achtergebleven bloem op het werkblad. Dat de suiker voor de zuurstokken overkookte omdat ze allerlei nieuwe kleuren aan het mengen was. En dat de inpakmachine vastliep omdat het papier niet de machine kon doorlopen omdat ze het saaie papier wilde opvrolijken met allerlei illustraties.
Ze slikt nog eens flink, veegt haar tranen van haar
wangen en kijkt op naar de kerstman. Hoofdschuddend kijkt hij haar aan: ”O
Gibby toch. Waarom heb je in het kennismakingsgesprek met mevrouw Claus niet
gezegd hoeveel je van tekenen houdt. Waarom heb je haar niet verteld over je
dromen?” Gibby haalt stilletjes haar schouders op. Ze weet niet hoe ze moet
zeggen dat ze daar in haar zenuwen of ze wel een goede indruk zou maken
helemaal niet aan heeft gedacht. Dat ze zo graag naar de Noordpool wilde dat ze
bang was verkeerde dingen te zeggen en daarom maar zo min mogelijk zei. Dat het
makkelijker was ja te knikken als haar iets werd gevraagd. Zelfs toen dat was
of ze van koken en cadeautjes inpakken hield.
“Toevallig was ik net naar je op zoek,” vervolgde de
kerstman, “ik heb natuurlijk al lang over je avonturen hier in Kerstdorp
gehoord. Een elf als jij blijft niet lang onopgemerkt. Mevrouw Claus is aan de
hand van de gonzende verhalen eens polshoogte gaan nemen bij de elfbazen en
kreeg overal hetzelfde te horen. Gibby is een vriendelijk, vrolijk en gezeglijk
elfje. Een beetje dromerig maar met een fantastische fantasie en een talent
voor het bedenken van mooie dingen. Ze heeft me meteen hierheen gestuurd om je
te redden van de cadeautjes. Kom dan gaan we naar haar toe.”
Met ogen zo groot als schoteltjes kijkt Gibby naar de
kerstman. Ze merkt dat haar mond is open gevallen. Snel doet ze hem weer dicht.
Ze zoekt naar woorden maar weet niet wat ze wil zeggen, zou moeten zeggen. Ze
stamelt wat. Draalt wat. Stamelt nog wat. Dan besluit ze toch maar niks te
zeggen en knikt bedeesd.
Even later zit ze naast de kerstman in zijn slee. Gibby
kan haar enthousiasme nauwelijks verbergen. Dit is wat ze zich had voorgesteld
bij wonen op de Noordpool. Dan vraagt de kerstman haar of ze het erg vind dat
ze eerst even een trainingsrondje doen met de rendieren. Haar wangen worden
rood van opwinding. De kou prikt in haar gezicht als ze door de met nachtvorst
gevulde lucht suizen.
Gibby krijgt heel veel zin stiekem wat suikerspinwolken in
de strakblauwe nacht. Ze gluurt naast zich. Zal de kerstman het merken? Vast
niet.
Voorzichtig plaatst ze een klein wit wolkje aan het
donkere hemel. Heel voorzichtig tussen twee sterren in. En dan één tussen wat
boomtoppen. En dan één waar sneeuwvlokken uitvallen. Al snel is ze zo verdiept
in het inkleuren van een sneeuwlandschap dat ze de kerstman helemaal is
vergeten. Ze plakt wolken. Schildert met alle nuances van wit die ze kan
bedenken. Ze brengt schaduwen aan. En ze maakt de allermooiste ijsbloemen die
ze kan bedenken. Wanneer ze klaar is slaakt ze een diepe zucht. Wat is dit
geweldig om te doen. Schilderen met sneeuw en ijs vliegend in een slee.
Met een klap is Gibby terug in de realiteit. Ze heeft
zitten schilderen met ijs en sneeuw terwijl ze bij de kerstman in de slee zit.
Och heden, wat moet hij nu wel niet van haar denken. Waarom had ze dit nou
gedaan? Haar moedertje zou zich hoofdschuddend afvragen waar haar verstand toch
zat. Nou, niet tussen haar oren! Kijk, de
kerstman zit haar gewoon uit te lachen! Hij schuddebuikt ervan.
Gelukkig, de kerstman landt de slee. Hij tilt Gibby van
de bok en leidt haar naar het kantoor van mevrouw Claus. Hij gooit de deur open
en roept: “Lieverd, ze hadden gelijk! Dit elfje bulkt van het talent. Wat een
ontwerper is dit. Meer kleuren heb ik nog nooit gezien in een sneeuwlandschap
en toch is alles wit. Het is ongelooflijk prachtig!”
Mevrouw Claus kijkt breed lachend op van de papieren
waar ze mee bezig was. “Ik heb het gezien, Nick.” Ze wenst zich tot Gibby: “Het
was fantastisch om je te zien schilderen, Giibby. Zoveel talent. Zoveel
fantasie. En wat een prachtig kleurgebruik. Grootvader Vorst zal blij zijn met
zo’n fantasierijke medewerker. Nu kan hij het eindelijk een beetje rustiger aan
gaan doen. Als je dat tenminste wil?”
Dertien jaar later werkt Gibby nog steeds bij grootvader
Vorst. Ze bedenkt winterlandschappen, ontwerpt kerstdorpen, kleurt inpakpapier
en maakt ontelbare ijsbloemen. Honderden duizenden verschillende. In een uit
alle kleuren opgesteld kleurloos , vol glimmers om te schitteren in elk
sprankje licht wat er terloops haar oog op laat vallen. Gewoon, omdat ze er
zelf zo van geniet. Ze kan alleen maar hopen dat jij er net zo blij van wordt
als zij.