donderdag 11 april 2013

De Wraakengel


Met stevige passen loop ik over de witte vlakte. De verse sneeuw knerpt onder mijn snowboots. Hoewel het een hele uitgave was ben ik blij dat ik ze niet heb laten staan. Nu kan ik ondanks de hevige sneeuwval van de afgelopen dagen gewoon mijn dagelijkse wandeling maken.
Een wandeling over het uitgestrekte terrein van de instelling is een vast onderdeel van mijn dagritme. Het is mijn enige kans even helemaal alleen te zijn. De enige mogelijkheid me vrij en onbespied te wanen. Het enige moment waarop ik mezelf kan zijn. De rest van de dag speel ik mijn rol. De rol van het  timide, door het leven beschadigde en gekwelde  meisje. Ik speel mijn rol goed. Niemand vermoedt dat ik helemaal geen meelijwekkend kind ben. Dat ik volledige controle heb over mijzelf en mijn leven.
De haren in mijn nek waarschuwen me dat ik bekeken word. Ik voel meer dan dat ik weet dat het zo is. Ik bedwing mijn neiging om te kijken. Ik moet in mijn rol blijven tot  ik uit zicht ben. Zodra ik tussen de bomen ben, stap ik het pad af  de bosschage in. Niemand kan me nu nog zien, weet ik uit eerdere ervaringen. Ik kan dus rustig kijken wie er zoveel interesse in me heeft.
Er staan twee vrouwen in verpleegsterskleding te roken op het terras. De een staat te praten terwijl de ander haar blik in de rondte laat dwalen. Ik focus en zie dat degene die rondkijkt Vanessa is. Plots kijkt  ze recht naar de bosschage waar ik sta. Er vliegt een kleur op mijn gezicht. Ik voel me betrapt en wil wegrennen. Dan bedenk ik me dat ze me helemaal niet het kan zien en voel opluchting door mijn lijf trekken. Het leidt geen twijfel dat dit degene is die mij net in de gaten hield. En het verbaast me niet. Hoewel ze het probeert te verbergen heb ik al vaker gemerkt dat Vanessa een ongezonde interesse in mij heeft. Ik voel een onaangenaam gevoel opkomen. Ze zal het toch niet weten?
Ik steek mijn handen in mijn zakken. Daar vinden ze de steentjes die ik tijdens mijn wandelingen heb verzameld. Mijn vingers omklemmen de steentjes, voelen hun ruwheid, hun kilte en langzaam voel ik dat ik de onrust die me net overviel de baas word.
Voorzichtig verlaat ik de bosschage en vervolg mijn weg. Ik loop stevig door. De cadans van mijn pas werkt hypnotiserend en brengt mij in trance. Het helpt me na te denken over de vrouw op het terras. Vanessa’s belangstelling voor mij is erg onprettig maar niet verontrustend. Het is zelfs goed te verklaren. Vanessa is meerdere keren mee geweest als ik bij mijn vader op bezoek ga in het verzorgingshuis. Ze is ook de verpleegkundige die sinds een paar weken mijn wonden en littekens verzorgt. Wat was ze geschrokken toen ze de eerste keer mijn lijf zag. Professioneel als ze was had ze haar walging proberen te verbergen, maar ik had het gezien en er van genoten. Ik vond het heerlijk dat mijn lijf zoveel afkeer opriep. De littekens waren een onverwacht bijkomend voordeel van het gebeurde.

Een koude rilling haalt me uit mijn overpeinzingen. In de lucht pakken loodgrijze wolken met de belofte van meer sneeuw zich samen. Ik verhoog mijn tempo. Ik voel er weinig voor om tijdens een flinke sneeuwbui nog buiten te lopen. Ik haast me over het smalle, dichtbegroeide paadje. In mijn haast voor de bui binnen te zijn let ik even niet goed op en een tak zwiept in mijn gezicht. De tik komt zo hard aan dat ik val. Geschrokken blijf ik met gesloten ogen even liggen. Wanneer ik mijn ogen open zie ik druppels bloed neerkomen. Gefascineerd kijk ik hoe de bloedrode druppels afsteken bij het intens witte van de sneeuw. Er komt een herinnering in me op. Ik heb dit contrast al eens eerder gezien. Ook toen fascineerde de tegenstelling tussen de warme bloedrode spetters en de koude witte sneeuw me. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden. Ik was er zo door geobsedeerd dat ik helemaal vergat mijzelf in veiligheid te brengen.

De magie van het moment wordt doorbroken door een stem die mijn naam roept. Ik herken de stem als die van Vanessa. Wat doet zij hier in het bos? Is ze me gevolgd? Na een kleine aarzeling roep ik terug: ”Hier! Hier ben ik!” En al snel hoor ik haar rennende voetstappen. Licht hijgend blijft ze bij me staan. Dan pas merk ik dat ik nog steeds in de sneeuw zit. Ik krabbel overeind en stamel: ”Ik was gevallen en nu bloed ik.” Vanessa rommelt in haar zakken en haalt er een pakje tissues uit. “Houd er maar eentje tegen de wond. Wanneer  we in het tehuis zijn zal ik kijken wat we er aan kunnen doen. Maar we moeten nu echt naar het tehuis.” Ik kijk haar aan en bedenk me dat ik nog steeds niet weet waarom ze me achtervolgd is. Alsof  ze mijn gedachten kan lezen zegt ze: “Er heeft iemand van het verzorgingshuis waar je vader ligt, gebeld. Het was dringend dus heb ik besloten je achterna te lopen.”
Allerlei gedachten schoten door mijn hoofd. Waarom was er gebeld? Gaat het over mijn achttiende verjaardag die binnenkort is? Was er iets in zijn toestand veranderd misschien? Hij zal toch niet zijn overleden? O alsjeblieft, laat hem niet zijn overleden. Dat verdient hij nog niet. Dat zou alles in de war schoppen.

Zwijgend lopen we door het bos terug naar het tehuis. Het is weer gaan sneeuwen en langzaam verdwijnen de voetstappen die ik heb achtergelaten onder een dun  laagje. Over al mijn sporen wordt een witte deken gelegd. Moeder Natuurs eigen mantel der liefde. Net als mama dat altijd deed met de gevolgen van vaders beslissing. Maar ik ben minder vergevingsgezind. Hij moet boete doen voor dat wat hij heeft veroorzaakt. Zijn straf is bijna compleet. Nog drie dagen. Dan  zal mijn wraak compleet zijn. Als hij er maar niet voor die tijd tussen uitknijpt.
Ik voel paniek opkomen. Ik steek mijn handen diep in mijn zakken. Daar vinden ze de geruststellende koelte van de steentjes. Mijn gedachten gaan terug naar die fijne dag, vandaag precies twee jaar geleden. Mijn moeder was een paar weken eerder overleden na een lijdensweg van twee jaar en drie dagen. En al die tijd was ik getuige van haar pijn en verdriet. Al direct na de diagnose had moeder aangegeven niet verder te willen leven. Ze zag euthanasie als enige optie. Maar vader was faliekant tegen. Ze mocht niet zomaar sterven. Ze behoorde hem toe en mocht hem niet in de steek laten. En ik kon toekijken hoe mijn moeder  wegteerde. Hoe de ziekte haar haar menselijkheid ontnam. Hoe mijn moeder de strijd al had verloren voor ze er aan kon beginnen.
Na haar dood raakte ik er meer en meer van overtuigd dat mijn vader moest boeten voor wat hij haar had aangedaan. En op een dag als deze sloeg ik hem bij het kampvuur wat hij gemaakt had in het bos, zijn hersens in met een grote tak. Grote druppels rood vielen in de sneeuw. Ik was zo gebiologeerd door dat contrast dat ik  niet zag dat mijn vader met een hand in het kampvuur was gevallen. Pas toen de gasaansteker die hij vast had explodeerde en ik zelf vlam vatte, kon ik mijn blik losrukken van dat prachtige schouwspel.
In het brandwondencentrum kwam er een ernstig kijkende vrouw aan mijn bed. Het speet haar heel erg dat ze me moest vertellen dat mijn vader in zorgwekkende toestand op de I.C. lag. Even was ik hevig teleurgesteld dat hij niet dood was. Maar toen vertelde ze me dat hij, hoewel hij in een diepe coma lag, volop hersenactiviteit had en naar alle waarschijnlijkheid ondraaglijk leed. Het leek de artsen beter alle ondersteunende apparatuur uit te schakelen.
Wat een buitenkans! Nu had ik alle macht in handen. Nu mocht ik beslissen over leven en dood, over lijden en verlossen. En meteen wist ik dat hij moest lijden. Net zo lang als hij mijn moeder had laten lijden. Ik vertelde de ernstig kijkende vrouw dus dat mijn vader pertinent tegen elke manier van levensbeƫindiging was en dat ik dus geen toestemming kon geven de apparatuur uit te schakelen.
Over drie dagen was het zover. Dan zaten zijn twee jaar en drie dagen erop. Ik zal zijn artsen eindelijk de door hun zo gewilde toestemming geven. Ik zal genadevol zijn hand vast houden en hem zijn gruweldaad vergeven zodat hij vredig kan sterven.

Een scherpe pijn haalt mij ruw terug naar het hier en nu. De pijn trekt mijn hele lijf door en laat me stuiptrekken. Nee! Nee! Niet nu. Niet zo vlak voor de voltooiing van mijn wraak! Een wanhoopskreet ontsnapt me en dan val ik neer.

Tevreden kijkt Vanessa naar mijn doodsstrijd. Ze steekt haar hand met de injectienaald in haar zak en loopt door de sneeuw naar tehuis. Ze heeft haar goede werk weer verricht. Het is tijd om verder te trekken en een nieuwe goede zaak te vinden. Een ander arm kind verlossen van het lijden en het verdriet van een oneerlijk leven.