Struikelend over mijn eigen voeten probeer ik bij mijn
met tuinplanten gevulde karretje te bereiken. Ik wil hier weg! Weg uit dit
smalle, doodlopende pad. Weg van de stellingen vol klimplanten en struiken die
dreigen om te vallen. Weg uit dit tuincentrum. Weg uit dit Maar ik wil vooral weg
van het lichaam wat er aan het eind op de grond ligt.
Terwijl het beeld van het levenloze lichaam zich steeds
vaster zet in mijn hoofd en de details zich blijven toevoegen aan het plaatje
begin ik te gillen. Ik gil alle lucht uit mijn lijf en wanneer ik leeg ben neem
ik een diepe teug en begin opnieuw.
Er komen allemaal mensen aanrennen. Iemand pakt me vast
en zegt me te stoppen met gillen, een ander probeert me te sussen, nog iemand
anders wurmt zich langs mij en mijn karretje om bij het lichaam te komen. Maar
de meeste mensen blijven op een afstandje staan kijken. Een enkeling staat te
filmen.
Ik voel een hand op mijn schouders. Een man in een uniform
leidt me naar een kantoor. Ik krijg van een ambulancebroeder een deken om me
heen en vanuit het niets krijg ik een kop thee in mijn handen gedrukt.
Er wordt veel tegen me gepraat maar de woorden komen
niet binnen. Er worden vragen gesteld maar ik heb geen antwoorden. Ik weet niet
wie daar ligt. Ik zie alleen in gedachten een raar gedrapeerd lijf met een plas
bloed onder het hoofd. Een hoek van een stelling met een veeg bloed. Een vallend
lijf waar een stille, verbaasde schreeuw uitkomt.
Ik word naar huis gebracht. Er wordt koffie voor me
gezet. De kat krijgt eten. Er word me honderd maal gevraagd of het “weer een
beetje met me gaat na die grote schok”. Ik knik alle keren wat verdwaasd als
antwoord. En dan gaan ze eindelijk allemaal weg en heb ik rust.
Ik voel in de kangaroezak van mijn hoodie en vind het handvat van een tuinharkje. Direct speelt zich de film van die middag zich opnieuw in mijn hoofd af.
Ik zie onze eerste ontmoeting bij de aankomst bij het tuincentrum waar een middelbare mevrouw haar auto in de parkeerplaats draait waar ik voor voorgesorteerd sta. Ze roept een vrolijk ‘Sorry’ en gaat gewoon door waar ze mee bezig was.
Vervolgens treffen we elkaar weer bij het toegangspoortje waar ze zich voor mijn
karretje gooit met haar rollator terwijl ze even vrolijk als daarvoor roept: ”gehandicaptenvoorrang!”.
Bij de tuinzaden ramt ze de rollator tegen mijn kuiten. “Oeps!”, klinkt het, “Ik
had niet door dat je zo enorm voor de pompoenplantzaadjes stond. Kan je me even
een zakje aangeven? Van die grote oranje graag.”
Toen ze bij het in een bocht inhalen de tuinaccessoires
induwde kostte het me al mijn zelfbeheersing haar niet aan te vliegen.
Bij de klimplanten ging het mis. Ik stond in het smalle
paadje tussen te klimplanten aan de ene kant en de rozen aan de andere kant. Ik
had een roos opgepakt om hem beter te bekijken. Voor ik kon beslissen of ik
deze mee zou nemen of een andere zou pakken voelde ik hoe iemand de roos uit
mijn handen griste. Verbouwereerd keek ik op en keek recht in het triomfantelijke
gezicht van mijn kwelgeest. Minzaam glimlachend zei ze: ”Dit is geen
beginnersroos. Deze hoort bij een echte liefhebber.” Zelfvergenoegd glimlachte
ze nogmaals naar me.
O, wat was het prachtig al die zelfgenoegzaamheid te
zien verstommen in een idiote grimas. Hoe heerlijk hoe die gemaakt opgewekte
stem stil werd. Hoe zielsroerend was het om te zien dat ze net zo theatraal
stierf als dat ze vlak daarvoor nog door de winkel paradeerde.
Ik trok het tuinharkje uit haar buik en stopt het in de
zak van mijn hoodie, haalde diep adem en begon aan mijn eigen
theaterkunststukje.