zaterdag 6 juli 2013

Een cello met bezieling

Nog een keer haal ik met woeste halen de strijkstok over de snaren. Mijn cello slaakt een ijzingwekkende gil. Met mijn ogen dicht geniet ik van de wegstervende noodkreet. Wanneer het eindelijk stil is leg ik voorzichtig de strijkstok neer en streel liefkozend over het glanzende hout. Na een klopje op de klankkast leg ik de driekwart cello voorzichtig in zijn koffer.
Ik  hou oprecht van het mooie instrument. Op dit instrument heb ik geleerd te houden van het spelen. Het spel van de losse noten die verbonden worden tot een melodie. Een mooie melodie, een droevige melodie of een vrolijke melodie. Maar net hoe de muzikant het instrument laat spreken. Ondanks een jarenlange zoektocht heb ik nog nooit een volwaardige cello gevonden van welke het geluid me net zo in vervoering kan brengen. Wanneer ik op deze cello speel voel ik de liefde van mijn opa, die dit kleine instrument voor me maakte.

Ik weet nog goed hoe ik  als klein meisje toekeek hoe mijn opa bezig was met het uit been snijden van de stemknoppen. Jong als ik was vroeg ik hem waarom hij dat niet maakte van kunststof zoals ik had gezien bij modernere cello’s. Opa schudde met een gepijnigde blik op zijn gezicht het hoofd. Timide vroeg ik hem of ik iets verkeerds gezegd had. Weer schudde opa zijn hoofd. “Nee Cara, je hebt niets verkeerds gezegd. Ik zit alleen heel hard na te denken hoe ik je kan uitleggen waarom ik voor organische materialen kies en alles op de oude manier maak en in elkaar zet. Je zult me wel een vreemde oude man vinden dat ik niet kies voor meer moderne en snellere technieken.”
Moeizaam stond opa op uit zijn gebogen houding en liep naar een rek waar diverse cello’s lagen. Voorzichtig pakte hij er twee en nam ze mee naar de hoge stoel waar hij altijd op zat als hij de cello’s die hij gerepareerd had uitprobeerde. Hij klemde er een tussen zijn benen en zei :”Luister goed, Cara.”
Hij haalde de strijkstok over de snaren en een kristalheldere noot, zuiver als water klonk door de kleine werkplaats. Opa liet de noot wegsterven en pakte de andere cello. Weer haalde hij de strijkstok over de snaren en dezelfde noot vulde de ruimte. Maar deze noot was heel anders. Minder zuiver, dieper, meer omfloerst. Deze noot sprak tegen mij, reikte uit naar mijn ziel en raakte mij rechtstreeks in mijn hart. Met tranen  in mijn ogen keek ik opa aan en knikte. Ik had het begrepen. Iets wat nooit geleefd had kon nooit zo’n emotie dragen. Hoewel het geluid van de eerste cello puur en oprecht was, was het kil en steriel. Zielloos.
Daar en op dat moment besloot ik dat ik ooit zelf een cello zou maken. Helemaal op de ouderwetse manier van enkel organische materialen. De tijd om mijn besluit te gaan uitvoeren is gekomen. En ik zal nog een stap verder gaan dan opa. Ik zal gebruik maken van materialen waar ik liefde voor voel. Elk onderdeel zal passie hebben gekend. Ik ga opa trots maken. Ik zal de ultieme bezieling vangen in een cello.

Ik ga naar opa’s werkplaats. Wanneer ik het schuurtje binnen ben gekomen, blijf ik even met dichte ogen staan. Ik geniet van alle vertrouwde geuren die me tegemoet komen. De geur van sparren-, essen- en wilgenhout dringen mijn neusgaten binnen. En bij elke ademteug die ik neem komen er meer geuren binnen. Ik ruik de nog steeds aanwezige geuren van paardenlijm en de gelooide huiden. Hoewel het de eerste keer is dat ik hier ben na het overlijden van mijn opa, voel ik me meteen weer op mijn plek. Hier voel ik me thuis.
Mama zei altijd dat dat was omdat ik was geboren uit de verbindende liefde voor muziek. Ik snap dat ze dat graag denkt want de ware reden is toch wat minder poëtisch. Dit is de enige plek waar ik me welkom voelde. Thuis moest ik altijd stil zijn omdat mama en papa moesten repeteren voor het orkest. En als ze niet repeteerden waren ze een muziekstuk aan het bestuderen en  mocht ik ze niet storen. Of ze waren zich aan het voorbereiden op een optreden met een orkest en wilden ze graag alleen zijn. Maar bij opa mocht ik wel altijd kijken. En vragen stellen. En vertellen over hoe het op school was geweest. Bij opa voelde ik me gewenst en veilig. Bij opa was ik altijd welkom.

Langzamerhand wennen mijn ogen aan het schemerdonker in het kleine schuurtje. Ik kijk de ruimte door en ben blij te zien dat mijn ouders achterin de werkplaats op een bankje zitten. Het ontroerd me zelfs. Ik ben blij dat ze onderdeel zullen zijn van iets wat voor mij belangrijk is. Onze band was misschien niet erg sterk maar hun passie en liefde voor muziek wel. Ik kan hun bezieling goed gebruiken. 

Ik verman me. Het is de hoogste tijd om aan de slag te gaan. Zorgvuldig maak ik een achterblad uit het wilgenhout. Ik zaag, schaaf en schuur het in de gewenste vorm. Daarna schuur ik het oppervlak spiegelglad zodat het patroon van de houtnerf mooi uitkomt. Dan is het vormen van de zijkanten aan de beurt. Het buigen van het hout valt me zwaar. Het gaat minder makkelijk dan ik had gedacht. Ik bedenk me dat het hout waarschijnlijk te droog is. Gelukkig had ik al wat klaar staan om het te  bevochtigen. Voorzichtig maak ik het hout nat en probeer het opnieuw in vorm te buigen. Na dit een paar keer te hebben herhaald, krijg ik de delen in de mallen die mijn opa lang geleden voor dit doel heeft gemaakt. Bewonderend bekijk ik de warme, dieprode  kleur die het hout door de vloeistof heeft gekregen. Het hout straalt meteen de liefde en passie uit die ik zo graag wil vangen in mijn cello.

Als bezeten ga ik dag en nacht door. Het maken van een cello vergt veel werk. Alle onderdelen moeten uit  verschillende houtsoorten worden gesneden, gezaagd of gefreesd. En daarna natuurlijk geschuurd en gepolijst. Ze moeten spiegelglad en glanzend zijn. 
Als alle houten onderdelen klaar zijn is het tijd om de lijm te maken. Het maken van de lijm doe ik in een schuurtje ver van de werkplaats. De stank die vrij komt bij het uitkoken van de botten en het vermalen tot beendermeel is namelijk niet te harden. In datzelfde schuurtje liggen de gelooide huiden te drogen. Ik bekijk ze vol trots. Ze zijn prachtig geworden. De koffer voor de cello zal net zo mooi worden als het instrument zelf.

Ik geniet met volle teugen van elke stap in het proces. Het is veelal zwaar en nauwkeurig handwerk ,maar geeft zoveel voldoening. Bij elke stap voel ik de aanwezigheid van mijn opa. Bij elk afgerond onderdeel voel ik naast euforie zijn goedkeuring en trots. Geregeld hoor ik zijn stem in mijn hoofd: ”Goed zo, Cara.” 

Hoewel mijn ouders al die tijd al aanwezig zijn zwijgen zij in alle talen. Dat betreur ik zeer want ze zijn een wezenlijk onderdeel van dit proces. Het is hun bezieling die ik wil vangen in deze cello. Het zijn misschien geen goede ouders maar ze zijn beiden muzikant in hart en nieren. Ze hebben altijd geleefd voor muziek. Ze hebben altijd geleefd door de muziek. Deze liefde verbindt ze tot op de dag van vandaag. Deze verbinding is mijn reden van bestaan. Ik had gehoopt dat ze zich  meer betrokken hadden getoond.  
In een laatste poging haar met mijn project te verbinden vraag ik mijn moeders toestemming om haar haar te gebruiken in de strijkstok. Ze blijft zwijgen maar als ik met een schaar in mijn hand naar haar toe loop verzet ze zich niet. Voorzichtig bind ik een dikke lok van haar lange blonde haar in de strijkstok. Met een diepe zucht leg ik de stok neer. Dit was het laatste onderdeel. Eindelijk ben ik klaar.

Pas nu ik klaar ben voel ik hoe moe ik ben. Maar ik kan nog niet rusten. Niet voordat ik de cello bespeelt heb. 
Voorzichtig pak ik het bloedrode instrument uit zijn koffer. Teder neem ik de kast tussen mijn benen. Mijn hand glijdt langs de hals naar de stemknoppen. Er loopt een rilling langs mijn ruggengraat. Ik voel hoe bijzonder dit instrument is geworden. Het voelt alsof de cello er naar smacht bespeeld te worden en tot leven te worden gebracht. 
Ik geef gehoor aan de smekende oproep. Mijn geoefende hand pakt een akkoord en  ik breng de strijkstok naar de snaren. Wanneer de haren de snaren raken voel ik een schok door mijn lichaam heen trekken. Geschrokken laat ik de strijkstok vallen. Ik pak de stok op en probeer het opnieuw. Dit keer is de schok zo hevig dat ik de cello bijna laat vallen. Ik zet me schrap en doe een derde poging. Het eerste akkoord van mijn cello klinkt in de kleine ruimte. Het lijkt alsof met dit geluid alle spanning tussen snaren en haren wegvloeit. De cello nodigt me uit  verder  te spelen. Zonder na te denken zet ik een lieflijk kinderliedje in wat mijn moeder me vroeger heeft geleerd. Als het liedje is afgelopen smeekt de cello me het nog een keer te spelen. En nog eens. En nog eens. Telkens opnieuw speel ik het kinderliedje ,steeds gedrevener, steeds gepassioneerder.

En dan, als het ritme van gepassioneerd doorslaat naar bezeten, hoor ik een krijs uit de cello komen. Vervolgens de stemmen van mijn vader en mijn moeder. “We gaven je leven. We gaven je liefde. We gaven je talent. We gaven je passie voor muziek. Waarom was dat niet voldoende? Waarom wilde je ons helemaal bezitten? Onze huid, ons haar, onze ingewanden, onze botten, alles nam je ons af. Alles omdat jezelf niet genoeg bezieling bezat om een cello te voeden. Boeten zal je!”

Geschrokken wil ik de cello loslaten, maar het lukt me niet. Mijn handen blijven spelen. Mijn vingers blijven akkoorden pakken. Ik kan niets anders dan doorspelen. Ik zal doorspelen tot de ban van de bezieling verbroken is.