zaterdag 6 juli 2013

Een cello met bezieling

Nog een keer haal ik met woeste halen de strijkstok over de snaren. Mijn cello slaakt een ijzingwekkende gil. Met mijn ogen dicht geniet ik van de wegstervende noodkreet. Wanneer het eindelijk stil is leg ik voorzichtig de strijkstok neer en streel liefkozend over het glanzende hout. Na een klopje op de klankkast leg ik de driekwart cello voorzichtig in zijn koffer.
Ik  hou oprecht van het mooie instrument. Op dit instrument heb ik geleerd te houden van het spelen. Het spel van de losse noten die verbonden worden tot een melodie. Een mooie melodie, een droevige melodie of een vrolijke melodie. Maar net hoe de muzikant het instrument laat spreken. Ondanks een jarenlange zoektocht heb ik nog nooit een volwaardige cello gevonden van welke het geluid me net zo in vervoering kan brengen. Wanneer ik op deze cello speel voel ik de liefde van mijn opa, die dit kleine instrument voor me maakte.

Ik weet nog goed hoe ik  als klein meisje toekeek hoe mijn opa bezig was met het uit been snijden van de stemknoppen. Jong als ik was vroeg ik hem waarom hij dat niet maakte van kunststof zoals ik had gezien bij modernere cello’s. Opa schudde met een gepijnigde blik op zijn gezicht het hoofd. Timide vroeg ik hem of ik iets verkeerds gezegd had. Weer schudde opa zijn hoofd. “Nee Cara, je hebt niets verkeerds gezegd. Ik zit alleen heel hard na te denken hoe ik je kan uitleggen waarom ik voor organische materialen kies en alles op de oude manier maak en in elkaar zet. Je zult me wel een vreemde oude man vinden dat ik niet kies voor meer moderne en snellere technieken.”
Moeizaam stond opa op uit zijn gebogen houding en liep naar een rek waar diverse cello’s lagen. Voorzichtig pakte hij er twee en nam ze mee naar de hoge stoel waar hij altijd op zat als hij de cello’s die hij gerepareerd had uitprobeerde. Hij klemde er een tussen zijn benen en zei :”Luister goed, Cara.”
Hij haalde de strijkstok over de snaren en een kristalheldere noot, zuiver als water klonk door de kleine werkplaats. Opa liet de noot wegsterven en pakte de andere cello. Weer haalde hij de strijkstok over de snaren en dezelfde noot vulde de ruimte. Maar deze noot was heel anders. Minder zuiver, dieper, meer omfloerst. Deze noot sprak tegen mij, reikte uit naar mijn ziel en raakte mij rechtstreeks in mijn hart. Met tranen  in mijn ogen keek ik opa aan en knikte. Ik had het begrepen. Iets wat nooit geleefd had kon nooit zo’n emotie dragen. Hoewel het geluid van de eerste cello puur en oprecht was, was het kil en steriel. Zielloos.
Daar en op dat moment besloot ik dat ik ooit zelf een cello zou maken. Helemaal op de ouderwetse manier van enkel organische materialen. De tijd om mijn besluit te gaan uitvoeren is gekomen. En ik zal nog een stap verder gaan dan opa. Ik zal gebruik maken van materialen waar ik liefde voor voel. Elk onderdeel zal passie hebben gekend. Ik ga opa trots maken. Ik zal de ultieme bezieling vangen in een cello.

Ik ga naar opa’s werkplaats. Wanneer ik het schuurtje binnen ben gekomen, blijf ik even met dichte ogen staan. Ik geniet van alle vertrouwde geuren die me tegemoet komen. De geur van sparren-, essen- en wilgenhout dringen mijn neusgaten binnen. En bij elke ademteug die ik neem komen er meer geuren binnen. Ik ruik de nog steeds aanwezige geuren van paardenlijm en de gelooide huiden. Hoewel het de eerste keer is dat ik hier ben na het overlijden van mijn opa, voel ik me meteen weer op mijn plek. Hier voel ik me thuis.
Mama zei altijd dat dat was omdat ik was geboren uit de verbindende liefde voor muziek. Ik snap dat ze dat graag denkt want de ware reden is toch wat minder poëtisch. Dit is de enige plek waar ik me welkom voelde. Thuis moest ik altijd stil zijn omdat mama en papa moesten repeteren voor het orkest. En als ze niet repeteerden waren ze een muziekstuk aan het bestuderen en  mocht ik ze niet storen. Of ze waren zich aan het voorbereiden op een optreden met een orkest en wilden ze graag alleen zijn. Maar bij opa mocht ik wel altijd kijken. En vragen stellen. En vertellen over hoe het op school was geweest. Bij opa voelde ik me gewenst en veilig. Bij opa was ik altijd welkom.

Langzamerhand wennen mijn ogen aan het schemerdonker in het kleine schuurtje. Ik kijk de ruimte door en ben blij te zien dat mijn ouders achterin de werkplaats op een bankje zitten. Het ontroerd me zelfs. Ik ben blij dat ze onderdeel zullen zijn van iets wat voor mij belangrijk is. Onze band was misschien niet erg sterk maar hun passie en liefde voor muziek wel. Ik kan hun bezieling goed gebruiken. 

Ik verman me. Het is de hoogste tijd om aan de slag te gaan. Zorgvuldig maak ik een achterblad uit het wilgenhout. Ik zaag, schaaf en schuur het in de gewenste vorm. Daarna schuur ik het oppervlak spiegelglad zodat het patroon van de houtnerf mooi uitkomt. Dan is het vormen van de zijkanten aan de beurt. Het buigen van het hout valt me zwaar. Het gaat minder makkelijk dan ik had gedacht. Ik bedenk me dat het hout waarschijnlijk te droog is. Gelukkig had ik al wat klaar staan om het te  bevochtigen. Voorzichtig maak ik het hout nat en probeer het opnieuw in vorm te buigen. Na dit een paar keer te hebben herhaald, krijg ik de delen in de mallen die mijn opa lang geleden voor dit doel heeft gemaakt. Bewonderend bekijk ik de warme, dieprode  kleur die het hout door de vloeistof heeft gekregen. Het hout straalt meteen de liefde en passie uit die ik zo graag wil vangen in mijn cello.

Als bezeten ga ik dag en nacht door. Het maken van een cello vergt veel werk. Alle onderdelen moeten uit  verschillende houtsoorten worden gesneden, gezaagd of gefreesd. En daarna natuurlijk geschuurd en gepolijst. Ze moeten spiegelglad en glanzend zijn. 
Als alle houten onderdelen klaar zijn is het tijd om de lijm te maken. Het maken van de lijm doe ik in een schuurtje ver van de werkplaats. De stank die vrij komt bij het uitkoken van de botten en het vermalen tot beendermeel is namelijk niet te harden. In datzelfde schuurtje liggen de gelooide huiden te drogen. Ik bekijk ze vol trots. Ze zijn prachtig geworden. De koffer voor de cello zal net zo mooi worden als het instrument zelf.

Ik geniet met volle teugen van elke stap in het proces. Het is veelal zwaar en nauwkeurig handwerk ,maar geeft zoveel voldoening. Bij elke stap voel ik de aanwezigheid van mijn opa. Bij elk afgerond onderdeel voel ik naast euforie zijn goedkeuring en trots. Geregeld hoor ik zijn stem in mijn hoofd: ”Goed zo, Cara.” 

Hoewel mijn ouders al die tijd al aanwezig zijn zwijgen zij in alle talen. Dat betreur ik zeer want ze zijn een wezenlijk onderdeel van dit proces. Het is hun bezieling die ik wil vangen in deze cello. Het zijn misschien geen goede ouders maar ze zijn beiden muzikant in hart en nieren. Ze hebben altijd geleefd voor muziek. Ze hebben altijd geleefd door de muziek. Deze liefde verbindt ze tot op de dag van vandaag. Deze verbinding is mijn reden van bestaan. Ik had gehoopt dat ze zich  meer betrokken hadden getoond.  
In een laatste poging haar met mijn project te verbinden vraag ik mijn moeders toestemming om haar haar te gebruiken in de strijkstok. Ze blijft zwijgen maar als ik met een schaar in mijn hand naar haar toe loop verzet ze zich niet. Voorzichtig bind ik een dikke lok van haar lange blonde haar in de strijkstok. Met een diepe zucht leg ik de stok neer. Dit was het laatste onderdeel. Eindelijk ben ik klaar.

Pas nu ik klaar ben voel ik hoe moe ik ben. Maar ik kan nog niet rusten. Niet voordat ik de cello bespeelt heb. 
Voorzichtig pak ik het bloedrode instrument uit zijn koffer. Teder neem ik de kast tussen mijn benen. Mijn hand glijdt langs de hals naar de stemknoppen. Er loopt een rilling langs mijn ruggengraat. Ik voel hoe bijzonder dit instrument is geworden. Het voelt alsof de cello er naar smacht bespeeld te worden en tot leven te worden gebracht. 
Ik geef gehoor aan de smekende oproep. Mijn geoefende hand pakt een akkoord en  ik breng de strijkstok naar de snaren. Wanneer de haren de snaren raken voel ik een schok door mijn lichaam heen trekken. Geschrokken laat ik de strijkstok vallen. Ik pak de stok op en probeer het opnieuw. Dit keer is de schok zo hevig dat ik de cello bijna laat vallen. Ik zet me schrap en doe een derde poging. Het eerste akkoord van mijn cello klinkt in de kleine ruimte. Het lijkt alsof met dit geluid alle spanning tussen snaren en haren wegvloeit. De cello nodigt me uit  verder  te spelen. Zonder na te denken zet ik een lieflijk kinderliedje in wat mijn moeder me vroeger heeft geleerd. Als het liedje is afgelopen smeekt de cello me het nog een keer te spelen. En nog eens. En nog eens. Telkens opnieuw speel ik het kinderliedje ,steeds gedrevener, steeds gepassioneerder.

En dan, als het ritme van gepassioneerd doorslaat naar bezeten, hoor ik een krijs uit de cello komen. Vervolgens de stemmen van mijn vader en mijn moeder. “We gaven je leven. We gaven je liefde. We gaven je talent. We gaven je passie voor muziek. Waarom was dat niet voldoende? Waarom wilde je ons helemaal bezitten? Onze huid, ons haar, onze ingewanden, onze botten, alles nam je ons af. Alles omdat jezelf niet genoeg bezieling bezat om een cello te voeden. Boeten zal je!”

Geschrokken wil ik de cello loslaten, maar het lukt me niet. Mijn handen blijven spelen. Mijn vingers blijven akkoorden pakken. Ik kan niets anders dan doorspelen. Ik zal doorspelen tot de ban van de bezieling verbroken is.

woensdag 5 juni 2013

Het Writersblock

Image courtesy of federico stevanin at FreeDigitalPhotos.net
Verloren staat Maartje op de bijna lege parkeerplaats. Vertwijfeld kijkt ze naar het papiertje met het adres en de routebeschrijving in haar hand. Ze zal het toch wel goed begrepen hebben? Er heeft toch niet iemand een nare grap met haar uitgehaald? Voor de vierde keer leest ze het briefje. Het adres klopt. De datum klopt. Ze is alleen wat vroeger dan het aangegeven tijdstip. Waarom is de parkeerplaats dan zo leeg? Ze zal toch niet de enige zijn die is uitgenodigd voor ‘Het Writersblock’?

Ze denkt terug aan het telefoongesprek van twee dagen geleden. Ze was gebeld door een van de uitgeverijen waar ze haar manuscript naar toe had gestuurd. Naar aanleiding van haar manuscript waren ze haar blog gaan volgen en waren daar zeer van onder de indruk. Ze prezen haar verhalen die ‘prachtig gelinkt waren aan de actualiteit’ , ‘voorzien van een prachtige zinsopbouw’ en ‘altijd verrassend’. De complimenten hadden haar zeer gevleid, maar ze maakten haar ook nieuwsgierig. Waarom zou een uitgeverij zo geïnteresseerd zijn in haar korte verhalen?
Maartje kreeg al snel antwoord op deze vraag. De vrouw van de uitgeverij vertelde dat erop dit moment weinig budget was voor het uitgeven van nieuwe schrijvers maar dat de uitgeverij wel een flink aantal veelbelovende manuscripten had ontvangen. Om nieuwe schrijvers toch een kans te geven hadden ze een wild plan bedacht, een realityshow. De show moest een kruising worden tussen ‘Het Blok’ en ‘Big Brother’ met als hoofdprijs het uitgeven van een manuscript van de winnaar. Een productiemaatschappij was zeer onder de indruk van het idee cultuur en realityshow te combineren en was met de uitgeverij in zee gegaan. Ze mochten de show gaan maken! En omdat een van de hoofdonderdelen het schrijven van verhalen in opdracht was, was Maartje een van de schrijvers die ze graag in ‘Het Writersblock’ wilden hebben.
In een opwelling had Maartje ‘ja’ gezegd en nog dezelfde avond had ze een mail gekregen met een adres, een routebeschrijving en een voorlopig contract. Toen ze de mail binnen kreeg waren de twijfels gekomen. Wilde ze dit wel? Was ze hier wel goed genoeg voor? Moest ze niet wat nuttigs doen met haar leven? Maar tegelijkertijd had ze zich rebels gevoeld. Ze kreeg een prachtkans in de schoot geworpen. Dit was al zo lang een stiekeme droom, erkend worden als schrijfster, waarom zou ze deze kans niet met beide handen aangrijpen.
Haar besluit stond vast en om te zorgen dat niemand zou proberen haar op andere gedachten te brengen had ze niemand verteld wat ze ging doen. Zelfs haar ouders en best vrienden niet. Ze had ze vanmorgen een mail gestuurd met de mededeling dat ze had besloten drie maanden ergens als een kluizenaar te gaan leven om  zich volledig op het schrijven te richten en dat ze na die drie maanden contact met ze zou opnemen. Ze had het er al zo vaak over gehad dat ze deze verklaring zonder aarzelen zouden aannemen.

En nu staat ze dan op een zo goed als lege parkeerplaats van een voormalig klooster, ver van de bewoonde wereld. Maartje heeft zich nog nooit zo alleen en eenzaam gevoeld. Ze schrikt op van een stem die haar naam lijkt te roepen. Ze draait zich om en ziet een man met uitgestoken hand op haar toelopen. Wanneer hij bij haar is schudt hij haar enthousiast de hand en zegt: ”Jeetje,  wat sta jij er verloren bij.Jij bent toch Maartje van ‘Maar vertel eens een verhaal’.”  Beduusd kijkt Maartje de man aan. Ze heeft geen flauw idee wie de man is en hoe hij haar kent. Terwijl de man maar door praat en door praat, voelt ze zich met de minuut ongemakkelijker. 
Plots zwijgt de man en kijkt  haar onderzoekend aan. “Wat is er Maartje?” Bedremmeld stamelt ze: “Je lijkt mij heel goed te kennen, maar ik heb geen flauw idee wie je bent.” De man schiet in de lach. “Je hebt helemaal gelijk. Ik ben Ben. Ik heb voor de uitgeverij een half haar lang je blog gevolgd. Met veel plezier moet ik je zeggen. Je schrijft fantastisch. Ik vind je zo goed dat ik alles op alles heb gezet om jou in ‘Het Writersblock’ te krijgen. Ik ben dan ook heel blij dat je de uitdaging durft aan te gaan. Maar kom, het is de hoogste tijd dat we naar het klooster gaan.”

Samen lopen Ben en Maartje over de nog steeds erg lege parkeerplaats. Heimelijk kijkt Maartje om haar heen. Er zullen toch wel meer mensen zijn uitgenodigd? Ze had begrepen dat de uitgeverij wilde starten met acht schrijvers. Waar zijn ze dan?
Aan de rand van het parkeerterrein is een klein paadje met een tuinhekje. Ze lopen het paadje op. Het kronkelt door bosachtig terrein waar het geluid van vogels overheerst. Na enkele minuten kruist plots een ander paadje hun weg. Ze gaan dit paadje op en na een scherpe bocht houdt de bosstrook op en staan ze voor de hoofdingang van een klooster. Tot haar grote opluchting en verbazing komt er van de andere kant van het klooster een groep mensen aanlopen. Gelukkig, ze is niet alleen. Maar waar komt deze groep mensen vandaan? Ben kijkt geamuseerd naar de wisselende uitdrukkingen op haar gezicht. Hij geeft een knijpje in haar bovenarm en zegt:” Alle andere deelnemers komen uit gebieden aan de andere kant van het klooster. Het was voor hen makkelijker om de parkeerplaats aan de andere kant te gebruiken. Je was toch niet bang dat je hier al die tijd alleen met mij zat opgescheept?”
Ze voegen zich bij de groep. Een aantal personen kent Maartje van hun blogs. Ze is verbaasd over de grote diversiteit in stijlen en persoonlijkheden die er zijn uitgezocht. Aan de andere kant geeft dit natuurlijk ook een grote diversiteit in de verhalen die zouden worden geschreven.

De groep gaat het klooster binnen en wordt een ruime bibliotheek binnen geleid. Er wordt hun verzocht plaats te nemen en wanneer iedereen zit, maant Ben iedereen tot stilte en neemt het woord. Hij heet hen allen welkom en vertelt nogmaals de achtergrond van ‘Het Writersblock’. Hoe ze tot deze realityserie hadden besloten.
Plots realiseert Maartje zich dat er overal camera’s aanwezig zijn. Schichtig kijkt ze om zich heen. Alleen al in de bibliotheek ziet ze vier camera’s opgesteld staan. Hoeveel meer zullen er zijn? Zal dat snel wennen of zal ze zich continu bespied voelen?
Dan hoort ze dat Ben even stil is en vervolgens zeer nadrukkelijk zeggen:” En dan nu, de regels.” Meteen heeft hij haar volle aandacht. En niet alleen die van haar. Iedereen lijkt de oren te spitsen. Ben vervolgt met:” De regels zijn simpel. Ieder heeft een eigen cel. In deze cel zijn een bed, kast, bureau, bureaustoel en laptop aanwezig. Gedurende jullie verblijf is deze laptop jullie persoonlijke werkplek. Er is geen internet aanwezig, eventuele research voor een verhaal kan in deze zeer uitgebreide bibliotheek worden gedaan. Hiervoor krijgt ieder van jullie 1 uur per dag toegang. Extra researchtijd kan worden verdiend door het goed uitvoeren van de schrijfopdrachten. Drie maal per week krijgen jullie op de aan jullie toegewezen laptop een schrijfopdracht. Deze moet voor de gestelde deadline ingeleverd worden. Wie de deadline niet haalt, wordt geëlimineerd. Wanneer iedereen de deadline haalt zal de persoon met de laagste waardering het klooster moeten verlaten. Voor elk persoon die ‘Het Writerblock’ verlaat, komt een nieuwe deelnemer. Elke persoon die 13 weken  in ‘Het Writersblock’ verblijft, krijgt een contract voor de uitgave van zijn of haar manuscript en de uitgave van een verhalenbundel met daarin de verhalen die hier in opdracht worden geschreven.”
Een golf van opwinding gaat door de groep. Dit is waar ze voor gekomen zijn. Dit is waarom ze de  uitdaging aan willen gaan. Het geroezemoes verstomt wanneer Ben zijn hand op steekt. “ En nu nog wat mededelingen van huishoudelijke aard. Er wordt op drie momenten per dag gezamenlijk gegeten. De keuken en koelkast zijn vrij te gebruiken tussen de maaltijden door tot elf uur ’s avonds. Het staat jullie vrij je in het hele klooster en de bijbehorende tuin te bewegen. Er zijn echter twee uitzonderingen. De buitendeur van de keuken mag niet worden gebruikt en het personeelshuisje aan de rand van de kloostertuin is strikt verboden terrein. Jullie worden nu naar jullie cel geleid, waar de eerste opdracht op jullie wacht.”

De weken die volgen voelt Maartje zich alsof ze in de hemel is beland. Het was even wennen aan de strikte structuur en discipline, maar vanaf het moment dat ze haar draai hierin heeft gevonden, voelt ze zich als een vis in het water. De opdrachten zijn zeer divers en daardoor een grote uitdaging. Aan inspiratie heeft ze geen gebrek en tijd om te schrijven heeft ze ook in overvloed. Meestal heeft ze haar verhaal dan ook ruim voor de deadline klaar en het scoort altijd hoog.
Als ze op een dag tijdens het eliminatiemoment naar voren wordt geroepen, schrikt ze dan ook erg. Ze had toch geen slecht verhaal ingeleverd? Voor zover zij dat zelf kon beoordelen, had het dezelfde kwaliteit als veel van haar eerdere verhalen. En als vervolgens Ben en de rest van de jury beginnen te applaudisseren snapt ze er helemaal niets meer van. Dan dringt het langzaam tot haar door, haar dertien weken zitten er op. Ze is de enige deelnemer die over is van de oorspronkelijke groep en de eerste  die het heeft gehaald. Ze mag naar huis met een contract op zak!

Het weer thuis zijn voelt vreemd. Er is zoveel afleiding. Niet alleen telefoon, internet en sociale verplichtingen zetten haar schrijfritme onder de druk, ook de dagelijkse beslommeringen vragen meer tijd dan ze er eigenlijk aan wil schenken. Al na een paar dagen verlangt Maartje hartstochtelijk terug naar het leven binnen ‘Het Writersblock’. Ze probeert er over te praten met haar vrienden en familie maar die lijken niet te snappen wat ze voelt. Allemaal zeggen ze dat ze gewoon nog even moet wennen aan het gewone leven. Dat het even tijd nodig heeft om weer te wennen, maar Maartje weet dat ze niet meer wil wennen aan het dagelijkse leven. Ze wil terug. Ze wil de rest van haar leven wijden aan het schrijven en geen tijd meer verdoen aan andere zaken.
Ze gaat op zoek naar andere oud-deelnemers. Misschien dat deze zullen snappen wat ze voelt. Misschien voelen ze wel hetzelfde. Misschien hebben zij een manier gevonden om een invulling te geven aan hun roeping.
Haar zoektocht loopt uit op een teleurstelling. Ze kan geen verhaal, blog of twitteraccount  vinden van andere deelnemers. Hoewel ze zeker weet dat ze allemaal actief waren op het internet is er geen spoor van terug te vinden. Bijna alsof ze nooit hebben bestaan.
Maartje begint zich steeds onprettiger en eenzamer voelen. Ze besluit contact op te nemen met de enige waarvan ze denkt dat hij haar kan helpen. Ze belt Ben. En al meteen is ze blij dat ze dat heeft gedaan. Ben luistert naar haar, is begripvol en biedt aan uit te zoeken of hij haar kan helpen. Ze spreken af dat hij de volgende dag langs zal komen om de opties door te spreken.
Al meteen nadat ze heeft opgehangen voelt Maartje de rust waar ze zo naar verlangde over zich komen. Alles gaat geregeld worden. Nog even en dan hoeft ze alleen nog maar te schrijven. Ze besluit de boel de boel te laten en lekker in de tuin in de hangmat te gaan liggen om volop te genieten van dit fantastische gevoel.
Maartje begint net lekker weg te soezen als plots Ben met een grote glimlach op zijn gezicht de tuin binnenstapt. Nog voor ze van haar verbazing is bekomen steekt hij een boek in de lucht en zegt:” Kijk eens wat ik heb.” Hij geeft haar het boek en kijkt haar verwachtingsvol aan. Ze bekijkt het boek aandachtig. De cover wordt gesierd door een foto van het klooster waar ze zo naar terug verlangt, met daarover heen in krullerige letters de titel die ‘verhalen uit het writersblock’ luidt. Snel draait ze het boek om om de achterflap te lezen. ‘een bundeling verhalen die zijn ontstaan uit opdrachten van het Writersblock. Een postuum eerbetoon aan Maartje’
Maartje laat het boek zakken. Postuum? Ze is toch niet dood?


Voorzichtig pakt Ben het boek uit Maartjes slappe handen. Zijn glimlach verbreedt. Wat was het een goed idee geweest om via het contract alle auteursrechten aan hem over te dragen. Ook deze dode schrijver  gaat hem veel geld opbrengen.

donderdag 11 april 2013

De Wraakengel


Met stevige passen loop ik over de witte vlakte. De verse sneeuw knerpt onder mijn snowboots. Hoewel het een hele uitgave was ben ik blij dat ik ze niet heb laten staan. Nu kan ik ondanks de hevige sneeuwval van de afgelopen dagen gewoon mijn dagelijkse wandeling maken.
Een wandeling over het uitgestrekte terrein van de instelling is een vast onderdeel van mijn dagritme. Het is mijn enige kans even helemaal alleen te zijn. De enige mogelijkheid me vrij en onbespied te wanen. Het enige moment waarop ik mezelf kan zijn. De rest van de dag speel ik mijn rol. De rol van het  timide, door het leven beschadigde en gekwelde  meisje. Ik speel mijn rol goed. Niemand vermoedt dat ik helemaal geen meelijwekkend kind ben. Dat ik volledige controle heb over mijzelf en mijn leven.
De haren in mijn nek waarschuwen me dat ik bekeken word. Ik voel meer dan dat ik weet dat het zo is. Ik bedwing mijn neiging om te kijken. Ik moet in mijn rol blijven tot  ik uit zicht ben. Zodra ik tussen de bomen ben, stap ik het pad af  de bosschage in. Niemand kan me nu nog zien, weet ik uit eerdere ervaringen. Ik kan dus rustig kijken wie er zoveel interesse in me heeft.
Er staan twee vrouwen in verpleegsterskleding te roken op het terras. De een staat te praten terwijl de ander haar blik in de rondte laat dwalen. Ik focus en zie dat degene die rondkijkt Vanessa is. Plots kijkt  ze recht naar de bosschage waar ik sta. Er vliegt een kleur op mijn gezicht. Ik voel me betrapt en wil wegrennen. Dan bedenk ik me dat ze me helemaal niet het kan zien en voel opluchting door mijn lijf trekken. Het leidt geen twijfel dat dit degene is die mij net in de gaten hield. En het verbaast me niet. Hoewel ze het probeert te verbergen heb ik al vaker gemerkt dat Vanessa een ongezonde interesse in mij heeft. Ik voel een onaangenaam gevoel opkomen. Ze zal het toch niet weten?
Ik steek mijn handen in mijn zakken. Daar vinden ze de steentjes die ik tijdens mijn wandelingen heb verzameld. Mijn vingers omklemmen de steentjes, voelen hun ruwheid, hun kilte en langzaam voel ik dat ik de onrust die me net overviel de baas word.
Voorzichtig verlaat ik de bosschage en vervolg mijn weg. Ik loop stevig door. De cadans van mijn pas werkt hypnotiserend en brengt mij in trance. Het helpt me na te denken over de vrouw op het terras. Vanessa’s belangstelling voor mij is erg onprettig maar niet verontrustend. Het is zelfs goed te verklaren. Vanessa is meerdere keren mee geweest als ik bij mijn vader op bezoek ga in het verzorgingshuis. Ze is ook de verpleegkundige die sinds een paar weken mijn wonden en littekens verzorgt. Wat was ze geschrokken toen ze de eerste keer mijn lijf zag. Professioneel als ze was had ze haar walging proberen te verbergen, maar ik had het gezien en er van genoten. Ik vond het heerlijk dat mijn lijf zoveel afkeer opriep. De littekens waren een onverwacht bijkomend voordeel van het gebeurde.

Een koude rilling haalt me uit mijn overpeinzingen. In de lucht pakken loodgrijze wolken met de belofte van meer sneeuw zich samen. Ik verhoog mijn tempo. Ik voel er weinig voor om tijdens een flinke sneeuwbui nog buiten te lopen. Ik haast me over het smalle, dichtbegroeide paadje. In mijn haast voor de bui binnen te zijn let ik even niet goed op en een tak zwiept in mijn gezicht. De tik komt zo hard aan dat ik val. Geschrokken blijf ik met gesloten ogen even liggen. Wanneer ik mijn ogen open zie ik druppels bloed neerkomen. Gefascineerd kijk ik hoe de bloedrode druppels afsteken bij het intens witte van de sneeuw. Er komt een herinnering in me op. Ik heb dit contrast al eens eerder gezien. Ook toen fascineerde de tegenstelling tussen de warme bloedrode spetters en de koude witte sneeuw me. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden. Ik was er zo door geobsedeerd dat ik helemaal vergat mijzelf in veiligheid te brengen.

De magie van het moment wordt doorbroken door een stem die mijn naam roept. Ik herken de stem als die van Vanessa. Wat doet zij hier in het bos? Is ze me gevolgd? Na een kleine aarzeling roep ik terug: ”Hier! Hier ben ik!” En al snel hoor ik haar rennende voetstappen. Licht hijgend blijft ze bij me staan. Dan pas merk ik dat ik nog steeds in de sneeuw zit. Ik krabbel overeind en stamel: ”Ik was gevallen en nu bloed ik.” Vanessa rommelt in haar zakken en haalt er een pakje tissues uit. “Houd er maar eentje tegen de wond. Wanneer  we in het tehuis zijn zal ik kijken wat we er aan kunnen doen. Maar we moeten nu echt naar het tehuis.” Ik kijk haar aan en bedenk me dat ik nog steeds niet weet waarom ze me achtervolgd is. Alsof  ze mijn gedachten kan lezen zegt ze: “Er heeft iemand van het verzorgingshuis waar je vader ligt, gebeld. Het was dringend dus heb ik besloten je achterna te lopen.”
Allerlei gedachten schoten door mijn hoofd. Waarom was er gebeld? Gaat het over mijn achttiende verjaardag die binnenkort is? Was er iets in zijn toestand veranderd misschien? Hij zal toch niet zijn overleden? O alsjeblieft, laat hem niet zijn overleden. Dat verdient hij nog niet. Dat zou alles in de war schoppen.

Zwijgend lopen we door het bos terug naar het tehuis. Het is weer gaan sneeuwen en langzaam verdwijnen de voetstappen die ik heb achtergelaten onder een dun  laagje. Over al mijn sporen wordt een witte deken gelegd. Moeder Natuurs eigen mantel der liefde. Net als mama dat altijd deed met de gevolgen van vaders beslissing. Maar ik ben minder vergevingsgezind. Hij moet boete doen voor dat wat hij heeft veroorzaakt. Zijn straf is bijna compleet. Nog drie dagen. Dan  zal mijn wraak compleet zijn. Als hij er maar niet voor die tijd tussen uitknijpt.
Ik voel paniek opkomen. Ik steek mijn handen diep in mijn zakken. Daar vinden ze de geruststellende koelte van de steentjes. Mijn gedachten gaan terug naar die fijne dag, vandaag precies twee jaar geleden. Mijn moeder was een paar weken eerder overleden na een lijdensweg van twee jaar en drie dagen. En al die tijd was ik getuige van haar pijn en verdriet. Al direct na de diagnose had moeder aangegeven niet verder te willen leven. Ze zag euthanasie als enige optie. Maar vader was faliekant tegen. Ze mocht niet zomaar sterven. Ze behoorde hem toe en mocht hem niet in de steek laten. En ik kon toekijken hoe mijn moeder  wegteerde. Hoe de ziekte haar haar menselijkheid ontnam. Hoe mijn moeder de strijd al had verloren voor ze er aan kon beginnen.
Na haar dood raakte ik er meer en meer van overtuigd dat mijn vader moest boeten voor wat hij haar had aangedaan. En op een dag als deze sloeg ik hem bij het kampvuur wat hij gemaakt had in het bos, zijn hersens in met een grote tak. Grote druppels rood vielen in de sneeuw. Ik was zo gebiologeerd door dat contrast dat ik  niet zag dat mijn vader met een hand in het kampvuur was gevallen. Pas toen de gasaansteker die hij vast had explodeerde en ik zelf vlam vatte, kon ik mijn blik losrukken van dat prachtige schouwspel.
In het brandwondencentrum kwam er een ernstig kijkende vrouw aan mijn bed. Het speet haar heel erg dat ze me moest vertellen dat mijn vader in zorgwekkende toestand op de I.C. lag. Even was ik hevig teleurgesteld dat hij niet dood was. Maar toen vertelde ze me dat hij, hoewel hij in een diepe coma lag, volop hersenactiviteit had en naar alle waarschijnlijkheid ondraaglijk leed. Het leek de artsen beter alle ondersteunende apparatuur uit te schakelen.
Wat een buitenkans! Nu had ik alle macht in handen. Nu mocht ik beslissen over leven en dood, over lijden en verlossen. En meteen wist ik dat hij moest lijden. Net zo lang als hij mijn moeder had laten lijden. Ik vertelde de ernstig kijkende vrouw dus dat mijn vader pertinent tegen elke manier van levensbeëindiging was en dat ik dus geen toestemming kon geven de apparatuur uit te schakelen.
Over drie dagen was het zover. Dan zaten zijn twee jaar en drie dagen erop. Ik zal zijn artsen eindelijk de door hun zo gewilde toestemming geven. Ik zal genadevol zijn hand vast houden en hem zijn gruweldaad vergeven zodat hij vredig kan sterven.

Een scherpe pijn haalt mij ruw terug naar het hier en nu. De pijn trekt mijn hele lijf door en laat me stuiptrekken. Nee! Nee! Niet nu. Niet zo vlak voor de voltooiing van mijn wraak! Een wanhoopskreet ontsnapt me en dan val ik neer.

Tevreden kijkt Vanessa naar mijn doodsstrijd. Ze steekt haar hand met de injectienaald in haar zak en loopt door de sneeuw naar tehuis. Ze heeft haar goede werk weer verricht. Het is tijd om verder te trekken en een nieuwe goede zaak te vinden. Een ander arm kind verlossen van het lijden en het verdriet van een oneerlijk leven.

maandag 4 februari 2013

Het Dressoir


Met een diepe zucht zet ze de mand met wasgoed neer. Het is mooi weer om de was buiten te hangen maar het valt haar steeds zwaarder de  volgeladen mand naar buiten te tillen. Ze begint steeds meer last te krijgen van de slopende ziekte die ze onder de leden heeft. Ze gaat even zitten om weer een beetje op krachten te komen. Het lentezonnetje schijnt op haar gezicht. In de tuin wippen wat musjes rond op zoek naar materiaal voor hun nestjes. De kans is groot dat ze dit jaar hun jongen niet meer zal zien uitvliegen. Ze voelt hoe er een traan over haar gezicht rolt, geërgerd veegt ze hem weg. Geen tranen! Wat er ook zal gebeuren, ze zal geen traan laten.
Ze denkt terug aan die dag in oktober dat ze voor de uitslag van wat onderzoeken naar het ziekenhuis moest. Het moment dat de assistente haar naam noemde wist ze al wat haar te wachten stond. Het ernstige gezicht van de arts versterkte haar vermoeden. En toen die woorden.
  ”Het spijt me mevrouw, we kunnen niets meer voor U doen.” Geschrokken was ze allerminst. Ze had altijd al geweten dat ze ooit eens gestraft zou worden voor wat ze had gedaan en die tijd was nu gekomen. Onbewogen had ze de arts gevraagd hoelang  ze nog had. Het was niet veel meer, hooguit nog een paar maanden, maar voor haar meer dan genoeg. De tijd was gekomen om te doen wat juist was.
Hѐ verdorie, nu rolt er al weer een traan over haar wang. Nijdig veegt ze hem weg. Ze snuift een keer en haalt dan diep adem. Ze weet dat  hetgeen ze moet doen onvermijdelijk is geworden. Uitstel is geen optie meer, dit is haar laatste kans om haar daden op te biechten en het meisje te geven waar ze recht op heeft. Ze loopt naar het dressoir en pakt twee velletjes van haar mooiste briefpapier. Ze had het briefpapier van het meisje gekregen omdat ze vond dat het zo mooi paste bij haar mooie handschrift. Maar nu is er nog weinig moois aan haar handschrift, daarvoor trillen haar handen veel te veel. Beverig schrijft ze haar boodschap en stopt de velletjes papier in twee enveloppen. Dan doet ze haar ketting  af en laat deze in een van de enveloppen glijden. Het is geen bijzondere ketting. De waarde ervan is nihil, maar aan deze ketting hangt een sleutel. Ze weet dat deze sleutel voor het meisje heel waardevol zal zijn. Het is de sleutel tot het enige deurtje wat altijd op slot heeft gezeten. Het is de sleutel die toegang geeft tot alles wat ze twintig jaar geheim heeft gehouden. Deze sleutel zal het leven van het meisje voor altijd veranderen.
In gedachten ziet ze de inhoud van het dressoir voor zich. Ondanks dat het dressoir al twintig jaar op slot zit, weet ze precies wat er in zit. Alle herinneringen zitten er keurig achter slot en grendel opgeborgen . Maar niet lang meer. Nog even en dan zal het meisje haar herinneringen tot zich nemen. Dan zullen ze niet meer van haar zijn maar hun eigen leven gaan leiden. Ze zullen haar verhaal vertellen. Het verhaal wat ze zo lang verborgen heeft weten te houden.

Ze stapt het huis binnen. Terwijl ze haar jas uitdoet wil ze een groet roepen, maar deze blijft in haar keel steken. Er is niemand meer om te begroeten. Ze kijkt om zich heen en ziet alle vertrouwde spullen staan. De stoel bij het raam. De bank waar de visite altijd op plaats mocht nemen. De eethoek voor de openslaande deuren. Alles is nog precies hetzelfde als voor de dood van haar moeder. En tegelijkertijd is alles anders. Het lijkt killer en minder gezellig. Het is net alsof het huis na het verscheiden van zijn eigenaar in de rouw is. Nee, alsof het zelf ook zijn ziel is verloren. Het huis is levenloos geworden. Het doet haar verdriet. Niet alleen is ze haar moeder kwijt, ze is ook het thuisgevoel verloren wat ze hier altijd heeft gehad. Er rolt een traan over haar wang. Geërgerd veegt ze hem weg.
Ze gaat zitten aan de tafel en haalt uit haar tas een envelop. In deze envelop zit een velletje van het mooie briefpapier van haar moeder, het briefpapier wat ze haar zelf lang geleden eens had gegeven. Ze ziet het haar zo bekende handschrift en slikt eens stevig. Haar moeder had een prachtig handschrift, klein, sierlijk, elegant en perfect gestileerd. Het was precies zoals haar moeder zelf. Als klein meisje had ze hard geprobeerd net zo te zijn. Maar waar haar moeder verfijnd en petit was, was zij zelf groot en atletisch. Ze was best gracieus, maar qua elegantie kon ze niet aan haar moeder tippen. Ze glimlacht om de herinnering. Wat waren ze toch verschillend, het kleine donkere vrouwtje en haar lange blonde dochter.
 Ze leest het briefje nog een keer door al staan de woorden al lang in haar geheugen gegrift.
 “Lief meisje”, staat er,”eindelijk mag het dressoir van het slot. Oordeel niet te hard over me. Ik heb altijd gehandeld uit liefde.” Ze schudt de sleutel uit de envelop en loopt er mee naar het dressoir. Voor het dressoit blijft ze aarzelend staan. Ze weet nog hoe ze als klein meisje geïntrigeerd was door het meubel omdat het het enige was in huis wat op slot zat. Ze had haar moeder meerdere keren gevraagd wat er toch in zat. Het antwoord was altijd hetzelfde geweest.

“Daarin zit mijn leven, meisje. Al mijn herinneringen, al mijn daden zitten daar veilig opgeborgen. Als dat dressoir van het slot gaat zullen ze niet meer van mij zijn en zal mijn leven nooit meer hetzelfde zijn.” En dat was alles wat ze er over zei. Ze kon doorvragen, ze kon zeuren, ze kon drammen, haar moeder weigerde er verder over te spreken. Maar nu staat ze hier met de sleutel in haar handen. Nu zal ze eindelijk weten wat zo belangrijk was dat het achter slot en grendel moest worden bewaard.


Ze zit aan tafel en staart naar de twee enveloppen. Ze vraagt zich af hoe het meisje zal reageren. Al zolang wil ze weten wat er in het dressoir zit en straks is het dan eindelijk zo ver. Ze hoopt dat het meisje haar niet al te zwaar zal veroordelen maar zal snappen dat ze niet anders kon. Dan denkt ze aan de man aan wie ze de andere brief heeft geschreven. Het is de enige man waar ze ooit van had gehouden. Smoorverliefd was ze geweest vanaf het moment dat ze hem had gezien. Niet alleen was het de knapste man die ze ooit had gezien, lang, blond en atletisch, maar het was ook een fantastische vader. Dat had ze vaak genoeg gezien als ze hem van een afstand observeerde.
Slechts één keer had ze hem mogen ontmoeten. En het maakte al haar dromen waar. Hij was vriendelijk, aandachtig en charmant. Honderden brieven had ze hem na die tijd geschreven. Eerst had hij ze nog beantwoord maar hoe meer zij hem probeerde te overtuigen van haar liefde voor hem hoe afstandelijker zijn brieven waren geworden. Nog eens tientallen brieven later kreeg ze het dringende verzoek geen contact meer op te nemen.
 Nog nooit had ze zich zo vernederd en afgewezen gevoeld.  Ze nam een wanhopig besluit. Ze zou verdwijnen uit zijn leven, maar niet zij alleen. Ze zou het kind meenemen, zijn oogappeltje, zijn dochter. Zo zou  ze altijd een deel van hem dicht bij haar hebben. Het zou hen voor altijd met elkaar verbinden. Elk jaar had ze hem een brief gestuurd over het meisje met een recente foto. Dit was de laatste. En in deze vertelde ze hem eindelijk wat hij het allerliefst wil weten, de verblijfplaats van zijn kind.

Voorzichtig steekt ze de sleutel in het slot. Het kost wat moeite de sleutel te draaien. Niet vreemd als je bedenkt hoe lang het slot niet gebruikt is. Verwachtingsvol houdt ze haar adem in als ze het deurtje open voelt gaan. Even kijkt ze wat bevreemd als ze de inhoud ziet. Ze weet niet precies wat ze verwacht had maar misschien toch wel iets meer dan het vergeelde plakboek wat ze ziet liggen. Voorzichtig pakt ze het op  en neemt het mee naar de tafel. Als ze het opent ziet ze een foto van een man. Ondanks dat ze hem niet kent ziet hij er erg bekend uit. En dan beseft ze met een schok dat haar spiegelbeeld sprekend op deze man lijkt. Met bevende handen bladert ze het plakboek door. Het zit vol met krantenknipsels, foto’s die van afstand zijn genomen en getypte standaardantwoordbrieven. Ze is in de war. Als dit haar vader is, waarom moest dat dan zo lang geheim blijven? Ze besluit het plakboek terug te leggen in het dressoir en er een andere keer wat aandachtiger naar te kijken. Terwijl ze het plakboek oppakt valt er  een krantenknipsel uit. Er staat in een schreeuwerig lettertype een kop boven “Nieuw drama voor filmster!“ Eronder staat een foto van de man met een klein meisje in zijn armen en een vrolijk lachende blonde vrouw trots naast hen.
Er staat een onderschrift onder, “vier maanden na de ontvoering van hun dochter pleegt vrouw zelfmoord”  Ontstelt leest ze de twee zinnen nog een keer door en dan dringt het tot haar door.


.

woensdag 30 januari 2013

Mijn Droomkind


Haar grote, blauwe ogen stonden vol met tranen, doch, haar gezicht gaf geen emotie. Een traan vond de vrijheid op haar ronde, rode wang, zonder dat zij deze droogde. Ze keek stoïcijns voor zich uit, het kunnen minuten geweest zijn maar ook uren; enig tijdsbesef was zij volledig kwijt.
Langzaam wendde zij zich van het natgeregende raam af en haar ogen dwaalden af op haar handen. Die schaar …

Met een schok word ik wakker. Ik voel paniek en angst. Waarom ben ik juist nu wakker geworden. Ik wil weten wat ze met die schaar wil. Ik wil weten wat mijn meisje gaat doen. En vooral wil ik weten waarom ze zo verdrietig is.

Ik ken het meisje al heel lang. Al tien jaar bezoekt ze mij in mijn dromen. De eerste keer dat ik over haar droomde leek ze mij te observeren. En hoewel ik mij nooit mijn dromen kan herinneren kon ik overdag zonder moeite haar gezichtje voor de geest halen.
De volgende droom waar ze in opdook viel mij op dat haar gezicht bekende trekken had. Ze deed me aan iemand denken zonder dat ik wist aan wie. Maar voor ik haar kon vragen of ik haar kende, rende ze weg. Terwijl ik haar na keek zag ik haar petticoat dansen op de maat van haar huppelende pas.
Het duurde enkele weken voor ik haar weer in een droom zag. Die keer lukte het me wel om mijn vraag te stellen. Ze schudde met haar hoofd waardoor haar vlechten heen en weer zwiepten. Ondanks dat ze niks zei voelde ik een antwoord in mij. Nee, je kent mij niet maar ik hoop dat je me wel wil leren kennen. Een uitleg kreeg ik niet want het meisje verdween weer even plotseling uit mijn droom als ze er in verscheen.
Vanaf die keer verscheen ze heel geregeld in mijn dromen. Soms als toeschouwer, maar steeds vaker als metgezel. We zweefden samen door de wolken. We struinden samen langs de zee. We lagen naast elkaar in het gras naar de hemel te staren. Ik begon haar gezelschap echt te waarderen. Meestal brachten we de nachten in stilte door. We hadden maar weinig woorden nodig. Het gewoon samenzijn was voldoende. Tot een paar maanden geleden.

We waren aan het picknicken op de oever van een rivier. Ik reikte haar net een boterham met hagelslag aan toen ik de inmiddels vertrouwde stem in mijn hoofd hoorde. Wil je binnenkort mijn moeder worden? Ik ben al een tijdje op zoek en het liefst wil ik bij jou geboren worden. Met stomheid geslagen keek ik haar aan. Ik moeder worden? Het was niet zo dat ik pertinent niet wilde, maar het was meer iets wat ik altijd vooruit schoof naar een verre toekomst. De ene keer was ik er niet aan toe, de andere keer was mijn relatie niet stabiel genoeg en op het moment had ik een relatie met een man die zelf nog een groot kind leek. Die zou waarschijnlijk bij enkel de gedachte aan eventueel vaderschap op de vlucht slaan. En toch, als ik dan toch een kind zo dragen en baren dan heel graag dit meisje. Het leek me fantastisch om haar moeder te zijn. En dus stemde ik toe. ”Maar,” zei ik, “dan moet ik wel eerst wat dingen regelen. Geef me wat tijd.” Enthousiast knikte het meisje.

De volgende dag al vertelde ik mijn partner dat ik in de nabije toekomst zwanger zou willen worden en dat hij wat mij betreft drie maanden bedenktijd had om te beslissen of hij de vader zou willen zijn. Tot mijn grote verbazing begon hij breeduit te grijnzen. Hij bleek al langer een kinderwens te hebben maar verkeerde in de veronderstelling dat ik daar nog niet aan toe was. We konden ons geluk dan ook niet op toen ik al snel zwanger was.

Het is nu zes weken later. Mijn buikje begint net aan zichtbaar te worden. Vorige week zijn we voor het eerst bij de verloskundige geweest en hebben we het kleine meisje in mijn buik gezien. Want dat het een meisje is weet ik wel zeker.

De droom waar ik vanochtend uit wakker ben geworden speelt al de hele dag door mijn hoofd. Het verdriet van mijn meisje maakt me ongerust. Om mezelf af te leiden besluit ik de kelder eens grondig op te ruimen. Terwijl ik een krat bier op pak voel ik plots een stekende pijn onder in mijn buik. In paniek ren ik naar boven en pak de telefoon. Ik bel meteen oom Jacques. Oom Jacques is gynaecoloog en weet vast wel of dit vals alarm is. Ik krijg hem direct aan de lijn en vertel hem over de pijn. Hoewel hij het wel probeert, kan oom Jacques me niet gerust stellen. Hij stelt voor dat ik naar de polikliniek kom voor een echo.

Een kwartier later al blader ik in de wachtkamer door een oude Donald Duck. Mijn gedachten schieten alle kanten op. Ik doe meerdere schietgebedjes dat alles goed mag zijn met ons kindje.
De echo is gelukkig goed. Het hartje klopt en de baby beweegt levendig. Door tranen van geluk lig ik naar het beeldscherm te kijken. Het lijkt alsof de baby langzaam naar me zwaait. Ik glimlach opgelucht.
Oom Jacques vermoedt dat ik mijn lijf wat overbelast heb en adviseert me de komende dagen mezelf wat meer rust te gunnen. Zodra ik thuis ben ga ik dan ook even liggen. Ik ben moe van alle emoties en val als snel in slaap.

Haar grote, blauwe ogen stonden vol met tranen, doch, haar gezicht gaf geen emotie. Een traan vond de vrijheid op haar ronde, rode wang, zonder dat zij deze droogde. Ze keek stoïcijns voor zich uit, het kunnen minuten geweest zijn maar ook uren; enig tijdsbesef was zij volledig kwijt.
Langzaam wendde zij zich van het natgeregende raam af en haar ogen dwaalden af op haar handen. Die schaar …Nog even lijkt ze te twijfelen en dan knipt ze resoluut het bungelende koord door.
Haar betraande ogen kijken mij aan en ik hoor haar stem. ”Dag lieve mama. Dankjewel dat ik zo welkom was.”

Met een schok word ik wakker en voel haar leven uit mij wegstromen.


Dit verhaal is geschreven aan de hand van een schrijfopdracht van 'Boek voor haar'. De cursieve tekst waarmee dit verhaal begint was het gegeven startpunt.Verder moesten de woorden hagelslag, petticoat, oom Jacques, Donald Duck en krat bier gebruikt worden.





vrijdag 25 januari 2013

Onderaan de beuk



Eergisteren  was een dag als alle anderen. Ze was ‘s ochtends vroeg opgestaan. Ze had even snel gedoucht. Ze had de kinderen uit bed gehaald, aangekleed en ontbijt gegeven. Daarna had ze lunchpakketten klaargemaakt, de tassen ingepakt, de kinderen weggebracht en was naar haar werk gereden. Na haar werkdag had ze boodschappen gedaan, de kinderen opgehaald, gekookt, de kinderen naar bed gebracht, wat huishoudelijke klussen gedaan, tv gekeken en naar bed gegaan. En gisteren had er precies zo uit gezien. Haar leven liep als een goed geoliede machine.
Toch kon ze ‘s avonds  de slaap niet vatten. Ze lag maar te woelen en draaien in bed. Ondanks dat haar leven prima georganiseerd was en alles van een leien dakje ging, knaagde er iets aan haar. Haar perfect gekaderde leventje benauwde haar. Na een periode die uren leek te duren viel ze in een onrustige slaap vol van dromen waarin ze eindeloos op zoek was naar een boom.
Toen ze vanochtend wakker werd voelde ze de stevige greep van haar eigen ongedurigheid. In een opwelling besloot ze vandaag niet naar haar werk te gaan maar toe te geven aan de onrust. Vandaag zou ze eens niet in het keurslijf blijven maar toegeven aan haar drang naar zwerven. En ze wist ook al waar ze dat ging doen. Na dat ze dekinderen weggebracht had zou ze naar het bos gaan.

Nu liep ze dan op een smal paadje tussen de bomen door. Ondanks haar diepgewortelde angst te verdwalen, had ze de paden met routepaaltjes gemeden. Vandaag zou ze eens niet in het stramien lopen. Vandaag zou ze haar eigen weg kiezen.
Het paadje wat ze volgde slingerde dwars door de begroeiing heen. Ze had het bij toeval ontdekt. Terwijl ze naar een wegvluchtende vos keek had ze plots de kleine doorgang door de bramenstruiken gezien. De eerste minuten dat ze over het paadje had gelopen bonsde haar hart in haar keel. Maar hoe verder ze liep hoe rustiger ze werd. Voor het eerst in tijden vlogen haar gedachten niet alle kanten op, dacht ze niet aan wat nog gedaan moest worden of aan haar drukke agenda. Het was doodstil in haar.
Plots bleef ze staan. Er was hier iets wat haar aandacht vroeg. Was er iemand anders in de buurt? Spiedend keek ze om zich heen. Nee, er was niemand. Maar er was wel iets anders wat ze zag. Iets wat vaag herkenning opriep. Ze keek nog eens rustig om haar heen. Daar. Die beuk. Dat was hetgeen wat gezien wilde worden. Ze keek nog eens goed naar de boom en realiseerde zich dat dit de boom was waar ze in haar dromen naar gezocht had. Wat een toeval dat ze die nu zomaar vond.
Ze liep naar de beuk toe. Het was een grote boom. Zo’n boom die er al eeuwen staat. Onderaan de stam zag ze twee wortels die haar leken uit te nodigen tussen hen in te gaan zitten. Ze nam de uitnodiging graag aan en zakte door haar knieën. Ze nestelde zich tussen de twee wortels en leunde achterover tegen de brede stam van de beuk. Het zat verbazingwekkend comfortabel. Ze slaakte een tevreden zucht en wenste dat ze hier voor altijd kon blijven zitten. Het leek wel of ze nog wat dieper wegzakte tussen de wortels. Het voelde alsof de boom haar omhelsde. Ze voelde zich welkom en veilig. Ze werd een met de beuk en zakte weg in een diepe rust.

Drie weken later is haar auto bij het bos teruggevonden. Ondanks diverse zoektochten is ze niet gevonden. Het onderzoek is tot onderaan een oude beuk gekomen. Vanaf daar ontbreekt ieder spoor.