vrijdag 6 september 2024

Tuinharkje

 

Struikelend over mijn eigen voeten probeer ik bij mijn met tuinplanten gevulde karretje te bereiken. Ik wil hier weg! Weg uit dit smalle, doodlopende pad. Weg van de stellingen vol klimplanten en struiken die dreigen om te vallen. Weg uit dit tuincentrum. Weg uit dit Maar ik wil vooral weg van het lichaam wat er aan het eind op de grond ligt.

Terwijl het beeld van het levenloze lichaam zich steeds vaster zet in mijn hoofd en de details zich blijven toevoegen aan het plaatje begin ik te gillen. Ik gil alle lucht uit mijn lijf en wanneer ik leeg ben neem ik een diepe teug en begin opnieuw.

 

Er komen allemaal mensen aanrennen. Iemand pakt me vast en zegt me te stoppen met gillen, een ander probeert me te sussen, nog iemand anders wurmt zich langs mij en mijn karretje om bij het lichaam te komen. Maar de meeste mensen blijven op een afstandje staan kijken. Een enkeling staat te filmen.

Ik voel een hand op mijn schouders. Een man in een uniform leidt me naar een kantoor. Ik krijg van een ambulancebroeder een deken om me heen en vanuit het niets krijg ik een kop thee in mijn handen gedrukt.

Er wordt veel tegen me gepraat maar de woorden komen niet binnen. Er worden vragen gesteld maar ik heb geen antwoorden. Ik weet niet wie daar ligt. Ik zie alleen in gedachten een raar gedrapeerd lijf met een plas bloed onder het hoofd. Een hoek van een stelling met een veeg bloed. Een vallend lijf waar een stille, verbaasde schreeuw uitkomt.

 

 

Ik word naar huis gebracht. Er wordt koffie voor me gezet. De kat krijgt eten. Er word me honderd maal gevraagd of het “weer een beetje met me gaat na die grote schok”. Ik knik alle keren wat verdwaasd als antwoord. En dan gaan ze eindelijk allemaal weg en heb ik rust.

 

Ik voel in de kangaroezak van mijn hoodie en vind het handvat van een tuinharkje. Direct speelt zich de film van die middag zich opnieuw in mijn hoofd af. 

Ik zie onze eerste ontmoeting bij de aankomst bij het tuincentrum waar een middelbare mevrouw haar auto in de parkeerplaats draait waar ik voor voorgesorteerd sta. Ze roept een vrolijk ‘Sorry’ en gaat gewoon door waar ze mee bezig was. 

Vervolgens treffen we elkaar weer bij  het toegangspoortje waar ze zich voor mijn karretje gooit met haar rollator terwijl ze even vrolijk als daarvoor roept: ”gehandicaptenvoorrang!”. Bij de tuinzaden ramt ze de rollator tegen mijn kuiten. “Oeps!”, klinkt het, “Ik had niet door dat je zo enorm voor de pompoenplantzaadjes stond. Kan je me even een zakje aangeven? Van die grote oranje graag.”

Toen ze bij het in een bocht inhalen de tuinaccessoires induwde kostte het me al mijn zelfbeheersing haar niet aan te vliegen.

Bij de klimplanten ging het mis. Ik stond in het smalle paadje tussen te klimplanten aan de ene kant en de rozen aan de andere kant. Ik had een roos opgepakt om hem beter te bekijken. Voor ik kon beslissen of ik deze mee zou nemen of een andere zou pakken voelde ik hoe iemand de roos uit mijn handen griste. Verbouwereerd keek ik op en keek recht in het triomfantelijke gezicht van mijn kwelgeest. Minzaam glimlachend zei ze: ”Dit is geen beginnersroos. Deze hoort bij een echte liefhebber.” Zelfvergenoegd glimlachte ze nogmaals naar me.


O, wat was het prachtig al die zelfgenoegzaamheid te zien verstommen in een idiote grimas. Hoe heerlijk hoe die gemaakt opgewekte stem stil werd. Hoe zielsroerend was het om te zien dat ze net zo theatraal stierf als dat ze vlak daarvoor nog door de winkel paradeerde.

 

Ik trok het tuinharkje uit haar buik en stopt het in de zak van mijn hoodie, haalde diep adem en begon aan mijn eigen theaterkunststukje.

 

maandag 25 december 2023

Van de regen in De Drup

 

Het is de dag voor kerst eind van de middag. Ondanks dat de kortste dag al is geweest is het al erg donker. Het licht van de straatlantarens schittert door de regendruppels. De wind laat mijn lange wintermantel opwaaien waardoor ik ook onder mijn jas nat wordt. Het is echt Hollands kerstweer.

Terwijl ik met een hand mijn jas op zijn plek probeer te houden balanceer ik in mijn andere hand een grote doos van een exclusieve delicatessenzaak in de binnenstad met daarop een telefoon met maps open. Ik heb een beetje spijt van mijn elegante glitterjurk met bijpassende pumps. Hoewel het me geweldig staat is het op dit moment verre van praktisch of elegant hoe ik me voortbeweeg door de donkere kleine straatjes waar de navigatie me doorheen probeert te loodsen.

Ik schiet een portiek in om even te kijken of ik nog steeds in de juiste richting loop. Zo te zien ben ik al in de juiste straat en moet ik alleen het goede huis nog vinden.

 

Een paar tellen later sta ik voor een imposante deur. Het is zo’n heel hoge, brede, rijkelijk versierde houten deur. Een deur die hoort bij een imponerend grote stadsvilla die tegenwoordig is opgedeeld in meerdere appartementen of kantoren. Maar bij deze voordeur zit maar een bel. Dat maakt de deur nog imposanter. Wat voor chique bedoening zal het wel niet zijn achter al dat houtsnijwerk? Ben ik niet hopeloos underdressed in mijn simpele Zara-jurkje?

 

Ik zal het maar toegeven, ik ben dood nerveus. Deze avond ga ik voor het eerst de familie van mijn partner ontmoeten.

Ik had ze graag eerder ontmoet maar de vader van Buizerd werkt voor de diplomatische dienst in Kuala Lumpur. Hij woont dus met zijn vrouw het grootste deel van het jaar in Maleisië. Hoewel de band tussen Buizerd en zijn ouders hecht en warm is, zien ze elkaar hierdoor sporadisch. De kennismaking met ouders was dus niet eerder mogelijk. Deze kerst is de eerste keer in lange tijd dat ze in Nederland zijn.

En ik wist zeer zeker wel dat de ouders van Buizerd als Diplomaten echtpaar goed in de slappe was zouden zitten maar zo rijk als deze voordeur deed vermoeden had ik niet verwacht. Zullen ze me wel goed genoeg vinden voor hun enige zoon?

 

Wanneer ik op de bel druk doe ik een schietgebedje dat Buizerd en zijn ouders al zijn gearriveerd maar aangezien de hele vlucht al een groot drama van niet aansluitende en vertraagde vluchten was zal het een wonder zijn als ze al op Schiphol zijn  aangekomen. Maar een mens mag altijd hopen, toch?

In de verte hoor ik de bel overgaan. Het geluid doet vermoeden dat het huis inderdaad zo immens is als de deur doet vermoeden.


Na wat een eeuwigheid wachten lijkt wordt de deur open gedaan door een meest merkwaardig en onwelriekend mannetje. Ik besef dat mijn eerste reactie er een van weerzin is. Iets wat ik niet van mezelf had verwacht. Ik ga er juist prat op dat ik een open en eerlijke blik op mijn medemens heb, een blik zonder oordelen.

Het terug deinzen van het aanzien en de walm geeft weinig blijk vaneen frisse, open blik tijdens een eerste kennismaking. Ik schaam me voor mijn eigen reactie en spreek mezelf streng toe dat dit gewoon een mens is. Weliswaar een smerig, stinkend, in vodden gekleed mens maar nog altijd een volwaardig mens. Maar de aanblik van deze stinkende, verwaarloosde, besmeurde persoon in de deuropening van dit grootse gebouw is zo onverwacht dat ik even van mijn stuk ben.

De man zelf lijkt mijn reactie niet op te merken. Hij laat zijn blik taxerend over me glijden en verwelkomt me vervolgens.

 

Ik stap een enorme hal binnen en trek mijn doorweekte jas uit. De man wijst op een garderobe en zegt me daar mijn jas neer te hangen en hem daarna te volgen. Het gebouw heeft van binnen evenveel allure en luster als je aan de buitenkant verwacht. We komen bij een ruimte gevuld met mensen. 

Het is een bijzondere verzameling mensen. Ik geloof dat ik nog niet eerder zo’n divers gezelschap heb gezien. Als er een naam is voor een groep paradijsvogels is dat hetgeen wat het gezelschap het beste omschrijft. Het zijn stuk voor stuk kleurrijke mensen. Vrije geesten, excentriekelingen, introverte muurbloemen in prachtige kleuren, extraverten die van zichzelf al zo kleurrijk zijn dat ze zich in zwart hullen. Maar er lijkt iets anders te zijn wat deze mensen verbindt, ik weet alleen nog niet wat.

 

Het mannetje wenkt me en wijst naar een vrouw in een glanzende galajurk. “U moet zich even bij die dame melden. Zij zal u vertellen wat er van u wordt verwacht.”

Wat er van mij wordt verwacht? Wat bedoelt hij daar mee? Maar voor ik het kan vragen loopt de man in flink tempo een gang in en verdwijnt uit zicht.

 

Even overdenk ik of ik er van door zal gaan maar dan besluit ik dat ik mij niet wil laten kennen. Ik zet mijn dappere gezicht op en loop op de dame in de glanzende jurk af. Wanneer ze me in het vizier krijgt spreidt ze haar armen en roept: “Ah daar ben je , lieverd. Buizerd zei al dat je hier zelfstandig naar toe zou komen. Ik zei nog, dat kan je dat arme kind toch niet aandoen maar volgens hem was het overmacht en kon het niet anders. Nou, volgens mij is het altijd nog een keus maar ja, hij zal die opudjes van m ook niet willen laten staan. Al denk ik dat Ome Aad en tante Clo zich huis wel zullen redden met een taxi maar ja, dat vond ie toch een wat koude ontvangst voor z’n ouwelui.? En dan daarbij, ik was toch in De Drup? Ik kon jou toch wel opvangen,  En dan zou ik de familie primeur hebben en je eerder ontmoeten dan ome Aad en tante Clo. Nou ja, daar kan je toch geen ‘nee’ tegen zeggen? Sowieso kan je toch geen ‘nee’ zeggen tegen dat lieve koppie van die lieve Buizerd. Of wel dan? Lieverd ik ben Agaath, dochter van Buizerd zijn tante Mar, nichtje van Buizerd dus. Ik zal je dit liefdadigheidsdiner doorloodsen.”

 

Overdonderd door de volgende smoorknuffel stel ik verbaasd vast dat ze niet eens buiten adem is na de woordenstroom. Dan dringt het plots door dat ze sprak over een liefdadigheidsdiner. Waar heeft ze het over? Welk liefdadigheidsdiner? Nog voor ik een vraag heb kunnen stellen roept Agaath al: ”Ojee, heeft Buizerd niets verteld over onze jaarlijkse actie ‘ Kerst in De Drup?”

Ik schudt mijn hoofd. Agaath neemt me bij de arm en zegt: ”Geeft niks. Het is een beetje een vuurdoop maar ik zal zorgen dat je hier goed doorheen komt. Buizerd zegt dat je een goed hart hebt en altijd het goede mensen wil zien dus dat maakt je geknipt voor dit diner. Loop maar gewoon met me mee, doe wat je hart je in geeft en ontspan. Alles komt goed.”

 

We zijn aangekomen bij een enorme ruimte die vol staat met tafels waarop kleding in alle soorten en maten ligt. Agaath trekt me achter een tafel en roept: “Laat de eersten maar komen.”

Er wordt een groep mensen binnen gelaten. Allemaal nat geregend, vies smoezelig en hoogstwaarschijnlijk dakloos. Schuchter lopen ze naar de tafels toe. Agaath knoopt een gesprekje met iemand aan en zoekt samen met deze persoon een set kleding uit, pakt van een rek een winterjas, uit een schappenkast een doos met stevige schoenen. Al snel wordt me duidelijk dat er niet alleen nieuwe kleding wordt uitgedeeld maar dat er ook kan worden gedoucht. Men kan zelfs naar de kapper.

 

In het begin sta ik nog wat onwennig naast Agaath maar al snel neemt mijn interesse in mensen het over. Ik help mensen met het uitzoeken van kleding, zoek de juiste maat schoenen voor ze op, lees zelfs een kerstkaart aan iemand voor en vergeet dat ik te maken heb met de zogenaamde zelfkant van de samenleving. De mensen die niet gezien en gehoord worden, geweerd zelfs. Voor mij is de barrière weggevallen. Ik kan ze weer zien voor wat ze zijn. Mensen als ieder ander, niet meer of minder, alleen met wat meer pech.

 

De tijd vliegt voorbij. Wanneer elk mens is voorzien van een frisse outfit worden we meegenomen naar een eetzaal. Agaath duwt een grote kar vol dampende schalen naar me toe. “”Tijd om te vliegen vogeltje! Deze is voor jou tafel die daar staat. Eet smakelijk.”

Ik plaats de schalen op de aangewezen tafel en ga zitten. We zitten in kleine groepjes aan ronde tafels waardoor er veel contact is. Al snel is de sfeer gezellig en gemoedelijk. Hoewel de gesprekken af en toe persoonlijk en zwaar zijn, geniet ik volop. Dit is waar kerst om draait. Samen zijn, contact en oprechte interesse.

 

Plots voel ik een tikje op mijn schouder en hoor een bekende stem die plagerig zegt: “Ben ik te min voor jouw aandacht?” Buizerd! Eindelijk is hij er. Ik schiet overeind om hem flink te omhelzen. Na een heel flinke knuffel en een stevige kus draait hij me naar een man die een oudere versie van hemzelf kon zijn. Dat was ik in alle drukte en gezelligheid vergeten, ik zou worden voorgesteld aan Buizerds ouders. Ik krijg spontaan weer de bibbers. De man zal vast denken dat ik geen greintje fatsoen heb met mijn geflikflooi met zijn zoon. Maar nog voor ik zijn uitgestoken hand kan beantwoorden, mijn excuses kan maken of mijn naam noemen hoor ik de sopraan van Agaath, “Ome Aad! Dit is een goeie hoor. Ze kwam van de regen in De Drup en hield zich niet alleen staande, ze werkte zich ook nog eens een slag in de rondte. Als Buizerd d’r niet meer wil neem ik ‘r wel.”

De lachbui die deze opmerking veroorzaakt laat al mijn spanning en zenuwen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Enigszins onzeker zal ik altijd wel blijven maar als ik me tijdens een onverwacht liefdadigheidsdiner kan slaan kan het ontmoeten van schoonouders alleen maar meevallen. Vol vertrouwen steek ik mijn hand uit en zeg: “Hallo, ik ben Kimberly, de vriendin van Buizerd. Fijn u eindelijk te kunnen ontmoeten.”

 

 

maandag 11 juli 2022

De levensloopbibliotheek

 

Besluiteloos kijkt Mijke naar het boek. Dit is het juiste boek. Daar staat haar naam. Dit is het boek van haar leven. Zal ze het durven open slaan? Wil ze lezen wat er in staat?

Ze laat haar blik glijden over haar omgeving. Haar gastvrouw had dit de bibliotheek genoemd maar het doet Mijke meer denken aan zo’n archiefruimte zoals je die in Amerikaanse films of series ziet. Zo een waar je met een groot wiel de stellingen uit elkaar draait om dingen uit het archief te halen.

 

De bibliotheek is veel kleiner dan Mijke had verwacht. Niet dat ze weet wat ze precies had verwacht. Maar in ieder geval geen tl-verlichte ruimte waar net een leestafel met stoel inpast ingesloten door metalen wanden met wielen erop.

Mijke’s voorstelling van een bibliotheek was vele malen romantischer. Hoge houten kasten vol met boeken. Trapjes en ladders om ook bij de bovenste planken te kunnen. Grote stevige bureaus met leren leggers en sierlijke bureaulampen. Comfortabele stoelen met kleine tafeltjes en grote leeslampen. Alles er op gericht lekker rond te snuffelen en door boeken te bladeren en vrijuit te kunnen mijmeren over de inhoud. Deze ruimte was zo steriel, zo zakelijk. Niets wees erop dat er hier iets interessants te lezen was.

 

Plots moet ze denken aan iets wat haar gastvrouw tegen haar had gezegd toen Mijke zei dat ze het huis zo onopvallend en doorsnee vond. Wat was het ook weer? O ja. “Juist jij als journalist zou moeten weten dat de meest interessante verhalen schuilen in het meest alledaags.”

De opmerking was maar half bij haar binnen gekomen omdat ze met stomheid geslagen was dat deze vrouw wist dat ze journalist van beroep was. Ze was hier ook niet beroepshalve. Ze was hier omdat ze tijdens de zoektocht naar verhalen over haar overgrootouders had ontdekt dat er hier naslagwerken zouden zijn over de levensloop van alle personen die in deze regio geboren waren. Haar nieuwsgierigheid was gewekt en een afspraak snel gemaakt. Haar beroep had ze nergens vermeld en er was ook niet naar gevraagd. En aangezien Mijke voor een lokale krant aan de andere kant van het land werkte leek het haar stug dat deze vrouw ooit een artikel van haar had gelezen en haar naam daarvan onthouden.

 

Mijke schrikt op uit haar overpeinzingen door het kraken van een traptree. Ze kijkt om en ziet haar gastvrouw de kleine leesruimte binnen komen. Vriendelijke ogen kijken haar aan. Het zijn bijzondere ogen. Ogen die veel zien. Ogen die geen vragen stellen, niet oordelen en niet nieuwsgierig zijn maar enkel openheid en vriendelijkheid uitstralen. Waar Mijke zich geregeld ongemakkelijk voelt als iemand haar langdurig aankijkt voelt ze nu enkel ontspanning en geruststelling.

Mijke kijkt nog eens naar het gesloten boek wat voor haar op tafel ligt. De vrouw volgt haar blik. Mijke kijkt haar aan. Ze heeft zoveel vragen.

“Weet je wat een levensloopboek is,” vraagt de vrouw met zachte stem. Mijke schudt haar hoofd. Ze heeft natuurlijk wel ongeveer een idee maar dat idee is op losse schroeven komen te staan toen ze haar eigen naam op een van de vele boeken in het archief zag staan. Ze dacht namelijk dat het een soort biografie zou zijn. Of een verzameling informatie zoals bij een knipselkrant.

 

“Een levensloopboek wordt bij leven gevuld met herinneringen. Niet jouw herinneringen maar hoe mensen jou zullen gaan herinneren.” Mijke kijkt haar niet begrijpend aan.

“In dit boek worden kleine voorvallen worden opgenomen. Het moment dat je vriendelijk was naar iemand. Die keer dat jullie op vakantie in de stromende regen verdwaalden. Je aanwezigheid bij het huwelijk van je vriendin. Allemaal herinneringen aan jou, herinneringen die jouw leven invulling hebben gegeven. En steeds als zo’n herinnering aan jou wordt opgeroepen opent het boek en openbaart de herinnering zich.”

Nog nieuwsgieriger geworden trekt Mijke het boek naar zich toe. Ze legt haar vinger om de hoek van het voorblad. De vrouw legt haar hand over haar hand.

“Voor dat je dit boek openslaat moet je weten jouw boek op dit moment nog geschreven wordt. Over enkele ogenblikken wordt dit moment toegevoegd. Vanuit mijn geheugen zal mijn herinnering aan jou worden genoteerd. De gevolgen van willekeurig dit boek openen zijn groot. Je leven zal nooit meer hetzelfde zijn.”

 

Nogmaals kijkt Mijke naar het boek wat voor haar ligt. Ze voelt de strijd tussen de twijfel en de nieuwsgierigheid. Ze ademt scherp in en slaat dan kordaat het voorblad om.

 

Uren aan één leest Mijke in haar levensloopboek. Het lijkt wel of de pagina’s zich tijdens het lezen vullen. Herinnering na herinnering komt tevoorschijn. Gebeurtenissen rijgen zich aan één. Uren worden dagen. Dagen worden maanden. onverstoorbaar leest ze door. Tot de dag dat ze aankomt bij een herinnering van haar zittend aan tafel.

Er is iets vreemds met deze herinnering. Tijdens alle voorvallen en gebeurtenissen zag ze zichzelf door de ogen van anderen. Het waren duidelijk herinneringen van andere mensen aan haar. Deze herinnering voelt anders. Deze voelt als van haarzelf. Ze kijkt op en ontmoet opnieuw de vriendelijke ogen van de vrouw. Dan herkent ze plots de ogen. Hoe kan ze ook anders ze ziet ze al haar hele leven elke dag.

Terwijl het beeld van de vrouw langzaam vervaagd slaat Mijke het boek dicht. Even huivert ze. Dan pakt ze het boek op en zet het terug op de plek waar ze het lang geleden had gevonden. Wat er zou zijn gebeurd als ze het boek gesloten had gelaten zal ze nooit weten. Wat ze wel weet is dat ze een levensloopbibliotheek te beheren heeft.