Mijke voelt de handen nog voor ze ziet aankomen. Ze
pakken haar stevig vast. Paniek laait in haar op. Ze schreeuwt. “laat me los!
Laat me los. Ik wil hier weg. Laat me gaan!”
Haar schreeuwen heeft geen effect. De handen laten haar
niet los. Mijke probeert zich los te wurmen. Ze draait, ze schopt, ze probeert
te slaan, maar niets heeft effect. In de verte hoort ze een stem die haar probeert
te bereiken maar ze verzet zich hevig tegen de woorden vol vergif.
Ze probeert bij bewustzijn te blijven maar voelt dat ze de
strijd begint te verliezen. Langzaam zakt ze weg in de duistere afgrond die
haar gretig opslokt.
Wanneer Mijke wakker wordt heeft ze een onheilspellend
gevoel. Het voelt alsof ze in een groot gevaar is. Ze probeert overeind te
komen maar merkt dat haar armen vastgebonden zitten aan het bed waar ze op
ligt. ze heeft het gevoel dat ze wordt bekeken. Voorzichtig draait ze haar
hoofd en kijkt recht in een paar vuurspugende ogen. Ze begint te gillen.
Al snel hoort ze een deur open gaan. In de verte hoort
ze de stem die haar op zachte toon tot rust maant. Dan voelt ze de handen weer.
Dit keer komt de duisternis hard en snel.
Het is gelukt! Na heel lang observeren en proberen is
het Mijke gelukt te ontsnappen. Ze rent en rent. Ze rent langs bomen, een rivier,
bospaden en snelwegen. Maar hoe hard ze ook rent, waar ze ook allemaal langs komt
ze heeft het gevoel dat ze geen stap van het gevaar vandaan komt.
Ze blijft de hete adem in haar nek voelen. De
vuurspugende ogen blijven naar haar loeren en ze blijft de druk van de handen
voelen. Ze rent en rent, maar de duisternis weet haar toch weer te achterhalen.
Moe is ze. Moe van het vechten, van het wegrennen en van
het steeds opnieuw wegzakken in duisternis. Langzamerhand verzet Mijke zich steeds
minder tegen de zachte stem in de verte. De afstand tussen haar en de stem
wordt kleiner. Ze hoort de stem zeggen dat ze veilig is, dat ze niet bang hoeft
te zijn en ze gelooft dat het waar is.
Mijke doet haar ogen open en ziet dat ze in een kille,
kale kamer ligt. Ze voelt ze de handen weer maar nu niet dreigend en dwingend
maar sturend en steunend.
Ze wordt overvallen door vermoeidheid en een groot
gevoel van verdriet. Ze begint onbedaarlijk te huilen.
De stem begint weer tegen haar te praten. “Goed zo. Toe
maar, gooi het er maar uit. Het is ook niet niks zo’n psychose. God mag weten
wat voor demonen jij bent tegen gekomen de afgelopen uren.”
Mijke zakt opnieuw weg maar dit keer wacht haar niet
de eindeloze afgrond van duisternis maar de stille kalmte van een diepe slaap.
Gelezen. Mooi verhaal. Je bent goed met eindes breien aan verhalen. Dit was weer zo'n onverwachte.
BeantwoordenVerwijderen