Het was al weer veertien jaar
geleden dat ze het kreng hadden gevonden in het bos. Hij kon het zich nog als
de dag van gisteren herinneren. Het was een van de laatste keren geweest dat ze
samen in het bos hadden gelopen. De gezondheid van zijn vrouw was al een tijd
niet meer goed dus toen het mooi, rustig herfstweer was en ze zich fit voelde
hadden ze hun kans gegrepen en waren naar het bos gereden.
Het was rustig in het bos. Ze
hadden gekozen een korte route te lopen met onderweg genoeg bankjes om even uit
te rusten en te genieten van het uitzicht. Bij een van die bankjes had het
hondje gezeten. Vastgebonden aan de afvalbak. De aanblik van het diertje had
hen geschokt. Het was duidelijk verwaarloosd en ondervoed. Zijn vrouw had hem
aangekeken en hij had het meteen geweten. Verzetten was zinloos, vanaf dat
moment hadden ze een huisdier.
Het hondje, door hem steevast
‘mormel’ genoemd, knapte snel op en groeide uit tot een levendig en speels
diertje. Zijn vrouw was verzot op het diertje en ook hijzelf raakte aan het
beestje gehecht. Helaas mocht zijn vrouw maar kort genieten van het hondje. Al
na enkele maanden overleed ze.
Na haar dood viel de man in een
diep zwart gat. Na zesenvijftig jaar lief en leed te hebben gedeeld, stond hij
er nu alleen voor. Het was dat hij haar beloofd had goed voor Mormel te zorgen,
anders was hij volledig verpieterd. Nu moest hij vier keer op een dag dat beest
uitlaten, waardoor hij onder de mensen kwam. Hij kwam altijd wel iemand tegen
die een praatje met hem maakte.
Hij keek eens naar Mormel die
lekker in zijn mand lag. Ook bij het trouwe beestje begonnen de jaren hun
sporen na te laten. Mormel was een heel rustig geworden. Hij lag tegenwoordig
de hele dag in zijn mand. Lopen kon het arme dier nog maar nauwelijks. Hij
droeg het naar het park, ging op een bankje zitten, zette het diertje op de
grond zodat het zijn behoeftes kon doen en maakte een praatje met de mensen die
voorbij kwamen. Het was trouwens weer hoog tijd voor een wandelingetje.
Hij deed Mormel de riem om en liep
met het diertje in zijn armen naar het bankje. Het beestje begon wat te
stinken. Hij moest het straks als ze thuis waren maar eens in bad doen.
Hij zat nog maar net op het bankje
toen er twee politieagenten bij hem kwamen staan. Ze spraken hem vriendelijk aan
en vroegen hoe het met zijn hondje ging. Daarna vroegen ze hem waar hij woonde.
Hij wilde antwoord geven, maar wist het even niet meer. Hoe kon dat nou? Hij
wist toch wel waar hij woonde? Hij haalde zijn portemonnee uit zijn zak en
rommelde er eens in. Hier zat vast wel iets in waar zijn adres op stond. Er zat
niet veel in zijn portemonnee, enkel een handgeschreven kaartje. Hij gaf dit
aan de agenten. De agent bekeek het kaartje eens en las het toen aandachtig
door. Toen hij klaar was, slikte hij even en gaf het kaartje aan de andere
agent. Deze keek met een schuin oog naar zijn collega en las toen zelf het
kaartje.
Beste
lezer,
U
bent nu in het gezelschap van een oudere man, mijn allerliefste opa. Sinds zijn
hondje is overleden is hij af en toe in de war en dwaalt dan door de buurt.
Helaas kan ik niet voltijd voor hem zorgen en zijn zelfredzaamheid is te groot
om hem in een zorghuis te mogen plaatsen. Zou U opa naar onderstaand adres
willen brengen? De sleutel van het huis zit in zijn rechter broekzak. Als U ook
onderstaand nummer belt kom ik direct, zodat U opa niet alleen achter hoeft te
laten.
Bij
voorbaat wil ik U hartelijk danken.
p.s.
Vergeet niet het knuffelhondje wat aan de riem zit mee te nemen. Zonder dit
speelgoeddier raakt opa in paniek.
Ook de tweede agent moet even
slikken. Hij pakt zijn telefoon en toetst een nummer in. “Hallo mevrouw, wij
hebben uw opa een behoorlijk eind van huis aangetroffen. We zullen zorgen
dat hij veilig en wel weer thuiskomt.”