zaterdag 19 april 2014

De man en het hondje

Het was al weer veertien jaar geleden dat ze het kreng hadden gevonden in het bos. Hij kon het zich nog als de dag van gisteren herinneren. Het was een van de laatste keren geweest dat ze samen in het bos hadden gelopen. De gezondheid van zijn vrouw was al een tijd niet meer goed dus toen het mooi, rustig herfstweer was en ze zich fit voelde hadden ze hun kans gegrepen en waren naar het bos gereden.
Het was rustig in het bos. Ze hadden gekozen een korte route te lopen met onderweg genoeg bankjes om even uit te rusten en te genieten van het uitzicht. Bij een van die bankjes had het hondje gezeten. Vastgebonden aan de afvalbak. De aanblik van het diertje had hen geschokt. Het was duidelijk verwaarloosd en ondervoed. Zijn vrouw had hem aangekeken en hij had het meteen geweten. Verzetten was zinloos, vanaf dat moment hadden ze een huisdier.

Het hondje, door hem steevast ‘mormel’ genoemd, knapte snel op en groeide uit tot een levendig en speels diertje. Zijn vrouw was verzot op het diertje en ook hijzelf raakte aan het beestje gehecht. Helaas mocht zijn vrouw maar kort genieten van het hondje. Al na enkele maanden overleed ze.
Na haar dood viel de man in een diep zwart gat. Na zesenvijftig jaar lief en leed te hebben gedeeld, stond hij er nu alleen voor. Het was dat hij haar beloofd had goed voor Mormel te zorgen, anders was hij volledig verpieterd. Nu moest hij vier keer op een dag dat beest uitlaten, waardoor hij onder de mensen kwam. Hij kwam altijd wel iemand tegen die een praatje met hem maakte.

Hij keek eens naar Mormel die lekker in zijn mand lag. Ook bij het trouwe beestje begonnen de jaren hun sporen na te laten. Mormel was een heel rustig geworden. Hij lag tegenwoordig de hele dag in zijn mand. Lopen kon het arme dier nog maar nauwelijks. Hij droeg het naar het park, ging op een bankje zitten, zette het diertje op de grond zodat het zijn behoeftes kon doen en maakte een praatje met de mensen die voorbij kwamen. Het was trouwens weer hoog tijd voor een wandelingetje.
Hij deed Mormel de riem om en liep met het diertje in zijn armen naar het bankje. Het beestje begon wat te stinken. Hij moest het straks als ze thuis waren maar eens in bad doen.
Hij zat nog maar net op het bankje toen er twee politieagenten bij hem kwamen staan. Ze spraken hem vriendelijk aan en vroegen hoe het met zijn hondje ging. Daarna vroegen ze hem waar hij woonde. Hij wilde antwoord geven, maar wist het even niet meer. Hoe kon dat nou? Hij wist toch wel waar hij woonde? Hij haalde zijn portemonnee uit zijn zak en rommelde er eens in. Hier zat vast wel iets in waar zijn adres op stond. Er zat niet veel in zijn portemonnee, enkel een handgeschreven kaartje. Hij gaf dit aan de agenten. De agent bekeek het kaartje eens en las het toen aandachtig door. Toen hij klaar was, slikte hij even en gaf het kaartje aan de andere agent. Deze keek met een schuin oog naar zijn collega en las toen zelf het kaartje.

Beste lezer,

U bent nu in het gezelschap van een oudere man, mijn allerliefste opa. Sinds zijn hondje is overleden is hij af en toe in de war en dwaalt dan door de buurt. Helaas kan ik niet voltijd voor hem zorgen en zijn zelfredzaamheid is te groot om hem in een zorghuis te mogen plaatsen. Zou U opa naar onderstaand adres willen brengen? De sleutel van het huis zit in zijn rechter broekzak. Als U ook onderstaand nummer belt kom ik direct, zodat U opa niet alleen achter hoeft te laten.

Bij voorbaat wil ik U hartelijk danken.

p.s. Vergeet niet het knuffelhondje wat aan de riem zit mee te nemen. Zonder dit speelgoeddier raakt opa in paniek.


Ook de tweede agent moet even slikken. Hij pakt zijn telefoon en toetst een nummer in. “Hallo mevrouw, wij hebben uw opa een behoorlijk eind van huis aangetroffen. We zullen zorgen dat  hij veilig en wel weer thuiskomt.”